BENNE SOLINGER SCHREEF DIT BOEK NIET VOOR NIETS
In 1995 schreef Benne Solinger, op verzoek van Ton Valkenburg, het boekje: “Je doet het niet voor niets”, Vrijwilligerswerk in de Praktijk, in de reeks: Een positieve kijk op ouder worden. In die tijd was ik waarnemend directeur en Hoofd interne- externe Communicatie van de Protestants christelijke Ouderen Bond (PCOB) en had ruim 20 jaar ervaring in het ouderenwerk, zowel intra- als extramuraal.Felicitaties voorzitter gezamenlijke Ouderenbonden (gedigitaliseerde oude foto met dank aan Maurits Gortemaker)
Het (inmiddels bijna uitverkochte) boekje gaat over vrijwilligerswerk van en door ouderen in de samenleving. Het boekje bestaat uit korte verhaaltjes (columns). In totaal komen er ruim 40 verschillende soorten van vrijwilligerswerk aan de lezer voorbij. Het zijn op zich zelf staande verhaaltjes die een idee geven wat ouderen voor de samenleving en elkaar kunnen betekenen.De huidige term is ook wel: “Zilveren kracht”. Benne denkt dat veel van zijn toen opgeschreven voorbeelden ook vandaag de dag nog behoorlijk actueel zijn. Maar je kunt zelf een oordeel vellen, hieronder kun het je boekje lezen, ik wens je veel lees plezier en heb je vragen of suggesties: , groeten BenneFelicitaties voorzitter grootste ouderenbond Unie KBO (gedigitaliseerde oude foto)
INDELING
Hoofdstuk 1: VRIJWILLIGERSWERK VAN SOCIALE AARD
1.1. De telefooncirkel
1.2 Thuiszorg
1.3 Terminale thuiszorg
1.4 De eetcirkel
1.5 Klusjesdiensten
1.6 Alarmeringshulp
1.7 Open Tafels
1.8 Tafeltje-dek-je
1.9 Oppasgroepen
1.10 Gastvrouw/-heer in het dienstencentrum
1.11 Gastheer/-vrouw in een ziekenhuis
1.12 Dagopvang
1.13 De buddy
1.14 Chauffeurbegeleider
1.15 Dierenambulance
1.16 Vrijwilligerswerk onder asielzoekers
1.17 Het verzorgingshuis
Hoofdstuk 2: VRIJWILLIGERSWERK IN DE KERK
2.1 Diaconaal werk
2.2 Organist
2.3 Verenigingswerk
2.4 Werkgroep voorbereiding erediensten
2.5 Correspondent
2.6 ‘Dient elkaar door liefde’
Hoofdstuk 3: BELANGENBEHARTIGEND VRIJWILLIGERSWERK
3.1 Vrijwilliger in een ouderenbond
3.2 Ombudswerk
3.3 Patiënten- en consumentenplatforms
3.4 Gildenprojecten
3.5 Ondersteuning Mantelzorg
3.6 Ouderentelefoon
3.7 Vrijwilligerswerk buiten Nederland
Hoofdstuk 4: VRIJWILLIGERSWERK EN EDUCATIE
4.1 Leesgroepen
4.2 Stadsrondleidingsgroepen
4.3 Fauna en flora groepen
4.4 Taalgroepen
4.5 Studiekringen
Hoofdstuk 5: OVERIGE VORMEN VAN VRIJWILLIGERSWERK
5.1 Tuiniergroepen
5.2 Opvoeden is moeilijk
5.3 Fotograferen
5.4 Regionale Omroepen
5.5 Hobby’s
5.6 Koken
5.7 De spelotheek
5.8 Collecteren
Hoofdstuk 6: SLOT
6.1 Er kan nog veel meerWethouder SCW, Tineke vd Bruggen, aan het woord (gedigitaliseerde oude foto)
Hoofdstuk 1: VRIJWILLIGERSWERK VAN SOCIALE AARD
1.1 De telefooncirkel
“Jarenlang heb ik een eenzaam leven geleid na het overlijden van mijn vrouw. Het was geen mooie tijd. Maar op een goede dag las ik in mijn ‘huis-aan-huisblad’ iets over een telefooncirkel hier in de stad. Die cirkel werd georganiseerd door de Stichting Welzijn Ouderen, er werden vrijwilligers gezocht. Ik heb eerst wat meer informatie gevraagd. Aanvankelijk dachten ze, dat ik deelnemer wilde worden, maar daar was ik nog niet aan toe. Ik wilde nog graag wat nuttigs doen en meldde me aan als vrijwilliger. Na een gesprek met de projectleidster, werd ik als vrijwilliger aangesteld en sindsdien doe ik om de week dienst bij de telefooncirkel. Daarom zet ik deze week iedere morgen de telefooncirkel in werking. Ik ben nu 79 jaar en, Goddank, nog kerngezond.”
“Wat is precies uw taak als vrijwilliger?”
“Eigenlijk is het helemaal niet zo’n moeilijke taak. Iedere morgen om 8.00 uur bel ik met de eerste deelnemer. Ik heb daarvoor een lijstje met namen gekregen. De eerste deelnemer is een vrouw. Ik bel haar en we hebben een kort gesprekje. Daarna belt zij met nummer twee op de lijst en die belt weer met nummer drie. Net zolang tot de laatste mij weer belt. De cirkel is rond en voor die dag zit mijn taak er op.”
“Waar is zo’n cirkel goed voor?”
“Ooit zijn ze in Zweden begonnen met telefooncirkels, mensen wonen daar verder uit elkaar dan in Nederland. Het Rode Kruis heeft ze ook in Nederland geïntroduceerd, met name voor ouderen. Deelnemers vinden het heel gezellig om ‘s morgens een praatje met elkaar te maken. Het doet ze denken aan ‘het praatje over de heg’ van vroeger. Maar het is niet alleen sociaal, het is ook zinvol. Als er ‘s nachts iets gebeurt, kom je er altijd ‘s morgens al achter. Want als er niet wordt opgenomen krijg ik dat meteen door.”
“En wat doet u dan?”
“Ik bel met degene die een sleutel van de voordeur heeft. Die gaat kijken wat er aan de hand is.”
“Dat klinkt goed, maar hoe weet u wie de sleutel heeft?”
“Iedereen die meedoet aan de telefooncirkel, mag zelf één of twee vertrouwenspersonen doorgeven. Die krijgen een sleutel van het huis en mogen daarmee, in geval van nood, naar binnen. Ik weet wie welke sleutel heeft. Van één deelnemer heb ik zelf de sleutel gekregen. Het kan dus voorkomen dat ik er zelf op uit moet. Overigens hebben we aan de politie doorgegeven, wie er allemaal een sleutel heeft. Dat is een stuk veiliger voor alle deelnemers.”
“Kent u alle deelnemers en sleutelhouders?”
“Ja. Eens in de 2 maanden is er een bijeenkomst met alle vrijwilligers. Die kunnen dan zelf ideeën inbrengen over het reilen en zeilen van de cirkel. Samen met de sleutelhouders wordt eens in het jaar een gezellige avond gehouden.”
“Krijgen de vrijwilligers nog ondersteuning bij hun werk?”
“Zeker, het is leuk te vertellen, dat ik op mijn leeftijd pas geleden nog naar een speciale telefoontraining ben geweest. Die training werd georganiseerd door het Rode Kruis. Ik heb veel geleerd van de gesprekstechniek en dat is duidelijk te merken.”
1.2 Thuiszorg
“Er zijn enorm veel mogelijkheden op het gebied van de thuiszorg, maar toch blijkt er regelmatig behoefte te bestaan aan aanvullende thuiszorg. Soms is professionele hulp niet direct voor handen. Soms ook komt de hulpvrager niet gelijk in aanmerking voor professionele hulp. Daarom zijn er de afgelopen jaren vele gesprekken geweest, zowel met mogelijke vrijwilligers als ook met professionele hulpverleners. Uit die gesprekken bleek maar al te duidelijk, dat professionele instanties niet overal een oplossing voor hebben. Uit de gesprekken met de professionele hulpverleners is ook duidelijk geworden, dat zij in sommige gevallen willen doorverwijzen naar de Vrijwillige Thuiszorg. Natuurlijk hebben wij vanuit onze werkgroep van de Nederlandse Patiënten Vereniging (NPV) ook contacten gelegd met andere vrijwilligersorganisaties. Het is onnodig om dubbel werk te doen. Wij willen aanvullende mantelzorg geven. Dat betekent, dat wanneer er bij ons een hulpvraag binnenkomt, wij eerst zullen nagaan of er al een hulpverleningsaanvraag bij bijvoorbeeld de gezinszorg is gedaan. Wij vullen alleen daar waar nodig de “gaten” en denken dat op deze manier de thuiszorg intensiever, sneller en dus beter zal worden”, aldus Gerdien Bols (58).
Er is in de loop van de tijd een werkgroep ontstaan met zo’n 40 vrijwilligers. Om alles goed te coördineren zijn er twee coördinatoren aangesteld, waarvan Gerdien er één is. De telefoonnummers van deze coördinatoren komen in de huis aan huisbladen en in de gemeentegids.
“Iedereen kan ons zodoende op bepaalde tijdstippen per dag bellen en wij kunnen putten uit een groot aantal vrijwilligers. In overleg met de professionele instellingen zijn er vrij veel taken in ons dienstenpakket opgenomen. Als bijvoorbeeld de verzorger uitvalt, kunnen wij inspringen om de kinderen op te vangen. Ook kunnen wij invallen bij de verzorging van een zieke of gehandicapte. Maar we begeleiden ook wel mensen naar het ziekenhuis of de dokter. Verder zijn er mogelijkheden voor bezoekwerk aan eenzamen, dementerende ouderen of terminale patiënten.
1.3 Terminale thuiszorg
“Zoals altijd loop ik uren van te voren te drentelen. En als ik eenmaal in de auto zit, ook dan ben ik met mijn gedachten bezig met de komende nacht. Alleen met mijn gedachten. Wat zal ik aantreffen? Ik weet van de vorige vier nachten dat het eigenlijk een wonder is dat mijnheer nog leeft. Als ik binnenkom, blijkt het dat het deze nacht kan aflopen. De familie is aanwezig en blijft die nacht. Ik stel me voor en praat even met hen. Eigenlijk neem ik aan, dat ik wel weer naar huis kan. De hulp van de familie is toch voldoende. Maar dan zie ik die gezichten. Het lijkt een schreeuw om hulp: “Nee, gaat u niet naar huis, wilt u alstublieft blijven!”. Alsof ik, als vrijwilliger alles afweet van sterven. Maar natuurlijk, ik blijf en ga zitten. Eerste rang. Ik voel me er niet prettig bij, zo op de voorgrond. Maar als zijn hand me zoekt en een stem zegt: “zuster”, dan is ineens het onbehagen weg en ben ik er voor hem en zijn familie. Ze mogen gaan slapen, bij toerbeurt, ik had me toch immers voorbereid op deze nachtwake. Om twee uur wordt de man onrustiger. Ik wek de familie. Stil zitten we bij elkaar. Het is drie uur, ineens zegt de stervende: “Vader”, wijst met zijn vinger naar boven en slaapt in. Ik voel me heel rustig, troost de verdrietigen. Regel de dokter. Ben er voor hen.”
Vrijwilligerswerk in de Terminale thuiszorg, maar ook in een hospice, doe je niet zomaar. Het is geweldig om ondanks een kleine en soms onzekere familie, toch thuis of in een huiselijke omgeving te kunnen sterven. Maar om dat te kunnen, zijn er heel veel vrijwilligers nodig. De vrijwilliger werkt, zeker in de terminale thuiszorg, op zeer onregelmatige tijden. Soms moet je een middagje waken, omdat de echtgenoot eens even vrij wil. Soms ook werk je de hele nacht van 23.00 – 7.00 uur. Zo’n wake is emotioneel en vaak fysiek zwaar. Je hebt vaak open, vertrouwelijke gesprekken met de stervende of met een familielid. Maar aan de andere kant moet je ook wel eens een bed verschonen. Het is geen gemakkelijke, maar wel een mooie en gevarieerde taak. Het gebeurt ook, dat mensen op hun sterfbed helemaal niet vriendelijk zijn. Ze mopperen op alles, hebben soms ook veel pijn. Als vrijwilliger moet je dit allemaal kunnen opvangen. Het is mij al meer dan eens overkomen, dat ik werd opgeroepen en dat de patiënt bij mijn binnenkomst al was overleden, of dat er werd afgebeld net voordat ik mijn huis verliet.
Gelukkig zijn er hier coördinatoren, die de vrijwilligers ondersteunen. Ze staan altijd klaar en informeren ook regelmatig hoe het met je werk gaat. Zonder die coördinatoren was het werk voor mij toch wel erg zwaar. Ook worden er regelmatig bijscholingscursussen voor vrijwilligers georganiseerd. Het is hier goed geregeld.
Wat ik ook heel mooi vind, is de reacties achteraf van de familie. Ik heb prachtige bossen bloemen gekregen, bedankbrieven en ga zo maar door. Op die momenten merk ik altijd dat dit werk enorm wordt gewaardeerd, juist ook door de familie.
“De Terminale Thuiszorg is hier gestart op initiatief van een ouderenbond in 1987. Eerst heeft deze bond een avond belegd waarbij allerlei maatschappelijke organisaties en kerken werden uitgenodigd. Daarnaast waren ook de huisartsen, specialisten uit het ziekenhuis en maatschappelijk werkers uitgenodigd. Die avond waren er zo’n 70 aanwezigen. Dankbaar hadden we vooraf gebruik gemaakt van de informatie van de Leendert Vrielstichting, een Stichting Terminale Thuiszorg in de regio Enschede en de Prof. Lindeboomstichting uit Zwolle. De Stichting Terminale Thuiszorg is gestart op 13 april 1988. Het huidige werkgebied is momenteel uitgebreid over een vijftal gemeenten”, aldus Bertus Verhoef (76), die als initiatiefnemer in 1987 voorzitter van een PCOB-afdeling is.
1.4 De eetcirkel
“Wat zal ik vanavond eens koken?”, mompelt Martha van Buren (82) terwijl ze in de supermarkt loopt.
“Hè, wat zegt u?” vraagt een mevrouw, die net een pak suiker in haar karretje legt.
“Oh, ik vroeg me af wat we vanavond weer eens zullen eten. ‘t Is niet makkelijk om voor 5 mensen iedere week wat anders te bedenken.”
“Zijn jullie nog met zoveel mensen thuis?”
“Nou nee, eigenlijk woon ik alleen.”
“Krijgt u dan visite?”
“Eigenlijk kun je het geen visite meer noemen. We eten nu al drie jaar om beurten bij elkaar, dus visite….?”
“U maakt me nieuwsgierig, mevrouw…”
“Ik zal het u uitleggen.”
“Wanneer u ooit alleen komt te staan, zoals ik, dan zult u het wel merken. Geen zin meer om te koken. In je eentje eten is niet echt gezellig en voor jezelf sloof je je niet zo uit. Ik werd weduwe op mijn 74-ste en woon nu al 8 jaar alleen. In die tijd heb ik zeker 4 jaar slecht gegeten. In het begin gaat het nog wel. Elke dag kookte ik gewoon. Maar na een paar maanden was de lol er af. Ik vond een boterhammetje wel genoeg, maar begon na verloop van tijd te merken, dat dat niet echt gezond was. Op een dag sprak ik een mevrouw die ergens in hetzelfde flatgebouw woont. Het bleek, dat we in een soortgelijke situatie zaten. We hebben toen afgesproken, dat ze een keer bij mij thuis zou komen eten. We vonden dat allebei erg gezellig. En eerlijk gezegd is koken voor z’n tweetjes me heel wat beter bevallen dan voor mij alleen. Ik probeerde er mijn best op te doen. En als de ander dat merkt en er lekker van zit te eten, is dat fijn om te merken.
We zijn dat vaker gaan doen. De ene keer kookte zij, de andere keer ik. En allebei kregen we weer lol, niet alleen in het koken, maar ook in het leven. Het leven krijgt meer zin, je moet iets voor de ander doen. Na verloop van tijd hebben we eens een stukje in de krant gezet. We konden ons voorstellen, dat er meer mensen waren met dezelfde problemen. Het gevolg is, dat we nu regelmatig met ons vijfjes eten. Er is ook een man bij. Om beurten koken we voor elkaar en eten bij elkaar thuis. We zijn eigenlijk vrienden geworden. En weet je wat leuk is? Die man heeft een kookcursus voor mannen gevolgd. Hij draait nu ook gewoon mee en kookt op zijn beurt.”
“Wat een goed idee.”
“Zeker, maar ook wel eens ingewikkeld, wat zal ik nu toch vandaag eens koken…..?”
1.5 Klusjesdiensten
“Wat heerlijk hè, om twee rechterhanden te hebben!”, zegt een alleenstaande oudere dame tegen Jeannet Terpstra (67), “en wat een geluk, dat er hier een klusjesdienst is.
Hoe komt u daar nu als vrouw in verzeild?”
“Ja, dat is een heel verhaal. Bij ons thuis waren we met zes meiden. Mijn vader was veel weg voor zijn werk en had ‘s avonds allerlei verplichtingen. Mijn moeder had het nogal druk met al haar dochters. En erg rijk waren we niet. Ik was de oudste van het stel en zodoende werd er nogal eens een beroep op me gedaan. Ik hielp dus veel mee in huis. Eerst met wassen, stoffen en de afwas. Later hielp ik mee met stofzuigen en bedden opmaken. Op een dag was de stofzuiger kapot en er was eigenlijk geen geld om dat ding te laten repareren. Ik heb toen een schroevendraaier gepakt en de stofzuiger open geschroefd. Eerlijk gezegd, had ik geen idee waar ik naar moest zoeken. Maar na wat ‘speurwerk’ zag ik dat er een draadje was losgeschoten. Even het schroefje losdraaien, het draadje er in en vijf minuten later werkte de stofzuiger weer.
Ik zal nooit vergeten hoe blij mijn vader en moeder waren. En dat stimuleerde mij. Steeds als er iets kapot was in huis, probeerde ik het zelf te repareren en heel vaak lukte dat.”
“Je bent nu dus een soort monteur?”
“Ja, ik kreeg er steeds meer lol in. Vanaf mijn huwelijk doe ik al de klusjes in huis. Het bespaart ons niet alleen veel geld, maar ik vind het nog leuk werk ook.”
“Hoe ben je eigenlijk bij de klusjesdienst gekomen?”
“Eigenlijk per ongeluk. Ik ging eens naar een diamiddag bij een Stichting Welzijn Ouderen. Daar zag ik op het prikbord oproepen van de Vrijwilligers Vacaturebank. Eerlijk gezegd had ik daar nog nooit van gehoord. Ik las de kaartjes en zag dat er een klusjesdienst was, die vrijwilligers zocht. Ik noteerde het telefoonnummer en heb gebeld.”
“En werd je toen zomaar aangenomen?”
“Niet zomaar, ik werd uitgenodigd voor een soort sollicitatiegesprek. Daar vroegen ze me van alles. Waarom ik juist naar deze vacature had gebeld. Hoeveel tijd ik beschikbaar had. Welke klusjes ik zoal zou willen en kunnen doen. Het was een gezellig maar toch ook wel serieus gesprek. Ik geloof dat ik de eerste en nog steeds enige klusjesvrouw ben. Het is erg leuk werk en je komt bij heel veel mensen. Wat ik ook fijn vind, is dat mijn man en ik, sinds zijn pensionering, niet hele dagen samen zijn. Het is best wel gezellig hoor, maar een extra taak om handen, is toch wel goed voor je relatie. Je hebt elkaar wat te vertellen en voelt je nuttiger.”
1.6 Alarmeringshulp
Er is alarm, Peter Booij (72) stapt op zijn fiets en rijdt naar het verpleegtehuis. Hij haalt een huissleutel op en fietst snel naar het opgegeven adres. Daar aangekomen belt hij aan, wacht even en belt nog eens. Hij ziet geen beweging en hoort niets in de gang. Snel gaat hij naar binnen. Voorzichtig loopt hij het huis in. Dan hoort hij een zacht gekreun. De bewoner, de heer Van Winden, is een wat oudere man. Hij ligt op de grond. Het zweet gutst langs zijn rode, ietwat gezwollen gezicht. Snel loopt Booij naar hem toe en geeft deskundig de eerste hulp. Dan belt hij naar 06-11, vraagt om ambulancehulp en geeft de situatie door aan het verpleegtehuis. In afwachting van de ambulance verzorgt hij de heer Van Winden zo goed mogelijk.
Al snel zijn de verplegers er, ze onderzoeken Van Winden en vervoeren hem naar het ziekenhuis.
De heer Booij gaat terug naar het verpleegtehuis, geeft de sleutel af en vult het hulpverleningsformulier in. Ondertussen wordt de familie van de patiënt gebeld. Zij wonen ver weg en zullen zich in verbinding stellen met het ziekenhuis.
De volgende dag bezoekt Booij de heer Van Winden in het ziekenhuis. Het gaat redelijk met de patiënt, maar het houdt nog niet over.
In het gesprek dat volgt, vertelt Van Winden dat hij het heerlijk vond dat Booij er zo snel was. Gisteren voelde hij zich enorm beroerd, daarom heeft hij het alarm ingeschakeld.
In het ziekenhuis bleek, dat hij een lichte hartaanval had, de tweede al.
Na zijn eerste had hij zich aangemeld bij de alarmeringshulp. Daardoor voelde hij zich veiliger, want zijn familie woont nogal ver weg en naar een verzorgingshuis wil hij nog niet.
Peter Booij vertelt hoe hij bij de alarmeringsdienst terecht is gekomen. “Voor mijn vroegere werk had ik een EHBO-diploma nodig. Ik werkte in een congrescentrum waar nogal veel mensen kwamen. Toen ik eenmaal in de VUT zat, wilde ik nog iets zinvols om handen hebben. Ik las in de krant dat er een alarmeringshulp werd opgezet. Een initiatief van de gezinsverzorging in samenwerking met het verpleegtehuis. Daar heb ik mij aangemeld. Ik was toen 63 jaar. Het is een mooi systeem voor iedere oudere die zelfstandig woont. En het werkt hier goed. De thuishulp verzorgt de aanvraag en heeft de zendertjes te huur. Zo’n zendertje is gemakkelijk om je polst te dragen. Als er wat gebeurt, druk je op een knopje en bij het verpleegtehuis gaat de telefoon. Op een monitor is te zien wie er belt en waar de vrijwilliger heen moet. Een prima systeem.”
1.7 Open Tafels
In een gezellige sfeer treffen we een groep ouderen aan, die met elkaar de warme maaltijd gebruiken. Dat is gelijk de kern van de ‘Open Tafel’, benadrukken Hermien van Gemeren (71) en Jaap Draaier (62), twee vrijwilligers bij de ‘Open Tafel’.
“Kunnen jullie aangeven wat een ‘Open Tafel’ is?”
“Zeker, bij een ‘Open Tafel’ kunnen mensen, goed verzorgd en vaak niet duur, met elkaar een warme maaltijd gebruiken. In de meeste gevallen wordt deze mogelijkheid aangeboden door een verzorgingshuis. Ouderen uit de wijk kunnen op afspraak gebruik maken van de ‘Open Tafel’.”
“Hoe gaat dat in z’n werk?”
“Eigenlijk heel eenvoudig. De één wordt ouder en heeft geen zin meer voor zichzelf te koken. De ander voelt zich alleen of eenzaam en wil zo nu en dan onder de mensen zijn. Hoe dan ook, zij kunnen navragen of er in de gemeente een mogelijkheid is om ergens, samen met anderen, een maaltijd te gebruiken. Helaas kan dat nog niet in iedere gemeente, maar er komen steeds meer mogelijkheden, vaak in een verzorgingshuis. Zodra je bent ingeschreven, kun je per week één of meerdere maaltijden bestellen. Natuurlijk tegen betaling. Je hebt per dag meestal keuze uit meerdere menu’s. Hieruit kun je vooraf kiezen. Op de afgesproken dagen staat je tafel gedekt en ga je ‘uiteten’. Meestal samen met anderen. Heel simpel eigenlijk zo’n ‘Open Tafel’.”
“Wat is jullie taak precies?”
“Wij zijn zogezegd gastman/-vrouw. We dekken de tafels. Serveren de maaltijd. Ruimen de tafels af en helpen soms wat in de keuken. Maar we leggen ook contacten en proberen het gezellig te maken. We doen dit op vrijwillige basis”
“Ik zie zoveel personeel, waarom doen zij dit werk niet?”
“Je moet hier maar eens rondlopen. Dan zal je zien hoe zwaar het werk al is. Deze extra taak kan er echt niet bij. En voor extra personeel is geen geld, of de maaltijden worden onbetaalbaar en dan heeft de ‘Open Tafel’ geen zin.”
“Dus jullie doen dit vrijwilligerswerk om de maaltijden goedkoop te houden?”
“Jawel, daarom ook. Maar we doen het nog meer, omdat het gezellig is en om de contacten die je erdoor met anderen krijgt. Het is leuk om de mensen te bedienen. Het is heel goed dat wij er zijn. Zeker als mensen om een gesprekje verlegen zitten. Je merkt dan ook veel eenzaamheid, of verdriet. Sommige mensen vinden het fijn om eens in alle rust te kunnen praten. Dat doet ze goed. Maar we hebben ook nog wel andere taken. We hebben gelukkig allebei een rijbewijs en nog een autootje. Het komt wel voor, dat we mensen ophalen en thuisbrengen. Dat hoort, althans wat ons betreft, bij dit vrijwilligerswerk.”
“Hoe lang doen jullie dit werk nu?”
Hermien van Gemeren doet het werk al zeven jaar en vindt het nog steeds heerlijk. “Ik ben hier kind aan huis en help tegenwoordig ook wel mee als een bewoner jarig is en een feestje geeft.”
Jaap Draaier is pas begonnen, vrijwel direct nadat hij in de WAO kwam. Hij voelt zich erg thuis en vindt het nuttig werk.
“Zijn de ‘Open Tafels’ nog veranderd in de loop der jaren?”
“Zeker, in het begin konden alleen zelfstandig wonenden uit de omgeving gebruik maken van de ‘Open Tafel’. Tegenwoordig zijn er ook bewoners van het verzorgingshuis zelf, die naar de conversatiezaal komen en mee eten. Zij vinden het fijn om ook eens met ‘mensen van buiten’ te kunnen praten. Ze voelen zich daardoor meer bij de samenleving betrokken.”
Tafeltje-dek-je
“Wanneer je meer dan twee klanten hebt, die niet zo dicht bij elkaar in de buurt wonen, is een auto noodzakelijk, want dan blijven de maaltijden goed warm”, vertelt Riny Brugmans (70) als vrijwilliger bij het TafeltjeDek-Je-project. Ze heeft net haar maaltijden weggebracht en dus wel even tijd. Even later zitten we in een informatief en leerzaam gesprek over het project Tafeltje-dek-je. Ze weet er heel wat vanaf. “Tafeltje-dek-je-projecten zijn veelal in de jaren zeventig gestart. Voor mensen die niet zo goed voor zichzelf kunnen koken is Tafeltje-dek-je een uitkomst. Nadat iemand zich heeft aangemeld, krijgt hij vervolgens een aantal warme maaltijden per week, uiteraard tegen betaling, thuisbezorgd. In principe kan iedereen zich aanmelden. Vaak is het wel zo, dat er een medische verklaring van een huisarts nodig is om mee te doen. Vroeger ging dat anders, maar er kwamen zoveel aanmeldingen en de capaciteit van de meeste keukens is beperkt.
In veel gemeenten zijn er dergelijke projecten. Maar van gemeente tot gemeente variëren de regels en ook de prijzen. In de ene plaats worden er verse maaltijden gekookt in een verzorging-, verpleeg- of ziekenhuis en warm thuisbezorgd.
In andere plaatsen worden er ingevroren diepvriesmaaltijden rondgebracht, die thuis in een (gehuurde) magnetron worden opgewarmd. Er zijn plaatsen waar de maaltijden door betaalde krachten worden rondgebracht. Het komt ook voor dat familie en/of vrienden tussendemiddag de maaltijden ophalen.
Bij ons werken we met vrijwillige bezorgers. Eén week per maand, bezorg ik bij tien klanten een warme maaltijd, die in het ziekenhuis worden klaargemaakt. Van maandag tot en met zaterdag ben ik elke dag om een uur of kwart over twaalf aanwezig. De maaltijden staan klaar in de keuken. Ze mogen niet verwisseld worden, want sommige gebruikers hebben een dieet. Daarom staat op ieder pakket naam en adres. De pakketten gaan op volgorde in mijn auto. Bij het afleveren van de maaltijd maak ik altijd een kort praatje. Daarna ga ik naar de volgende klant.”
“Dus eigenlijk is de bezorging van maaltijden de belangrijkste taak?”
“Eerlijk gezegd kun je er zoveel van maken als je maar wilt. Het belangrijkste is, dat alle gebruikers de maaltijd zo warm mogelijk thuis krijgen. De keuringsdienst van waren controleert regelmatig. Je moet dus snel werken. Toch let ik er altijd goed op, hoe het met de klant is, wanneer hij open doet. In de loop der jaren ontwikkel je een soort zesde zintuig.
Het komt nogal eens voor, dat ik afspreek na mijn rondje even terug te komen. Vaak volgt er dan een goed gesprek.”
“Prachtig, wanneer je je taak zo in kunt vullen.”
“Dat is het ook! Maar soms is je taak uitgebreider. Ik heb het nu drie keer meegemaakt, dat ik de maaltijd moest bezorgen bij iemand met de ziekte van parkinson. Door die ziekte heeft men nogal eens hulp van anderen nodig. Zodra ik dat weet, ga ik als laatste naar dat adres. Op zo’n manier kan ik in alle rust helpen met tafel dekken, opscheppen en soms ook met eten geven.”
“Wie organiseert Tafeltje-dek-je-projecten?”
“Ook dat is heel verschillend. Soms het Gecoördineerd Ouderenwerk, een andere keer de Thuiszorg, maar zo hier en daar is het ook een combinatie van organisaties. In de gemeentegids kun je het terugvinden onder Tafeltje-dek-je.”
“Hoe betaal je je autokosten?”
“Dat is meestal goed geregeld. Hier krijgen we per kilometer betaald. Op andere plaatsen krijg je een bedrag per bezorgde maaltijd. Ik heb nog nooit gehoord, dat een vrijwilliger voor onkosten moet opdraaien.”
“Hoop je het werk nog lang te doen?”
“Bij leven en welzijn, hoop ik dit werk nog heel lang te doen. Het is heerlijk met mensen om te gaan. Het is gezellig een praatje te maken en wat is er mooier om mensen iedere dag een heerlijke maaltijd te bezorgen. Zeker als ze niet meer in staat zijn een warme maaltijd voor zichzelf klaar te maken……”
1.8 Oppasgroepen
“Hoe gaat dat tegenwoordig? Mensen trouwen. Krijgen allebei een baan. Er komen kinderen en ineens zitten ze om oppas verlegen. Buren werken, of zijn nogal eens weg. De familie woont niet om de hoek. Dus ontstaat er een probleem. Niet dat die jongelui er maar op los leven. Maar in zo’n druk bestaan willen ze toch ook wel eens saampjes….”. Aan het woord is Sonja van Gemeren (63). Zij is vrijwilliger via de oppascentrale en bijna 40 jaar getrouwd.
Helaas heeft ze zelf geen kinderen, maar ze houdt er wel veel van. Vriendinnen vertellen haar regelmatig hoe leuk het is oma te zijn. En omdat ze dat zelf moet missen, is ze op zoek gegaan naar passend vrijwilligerswerk. Ook al was ze één van de eerste oudere vrouwen die aanklopte bij de oppascentrale, toch was ze hartelijk welkom. Meestal schrijven zich studenten of schooljeugd in. Haar leeftijd bleek geen enkel bezwaar. Ze krijgt zelfs nog een bedrag per uur, waarvoor ze soms iets leuks voor de kinderen koopt. Zeker wanneer ze vaker op hetzelfde adres moet oppassen. Het is heerlijk werk. Vooral overdag, als de kinderen niet slapen en je met ze kunt spelen en praten. ‘s Avonds is het vaak erg rustig. Sonja vindt het belangrijk iets met kinderen te kunnen doen, terwijl ze tevens de ouders helpt door op te passen.
Oppassen kun je doen vanuit een oppascentrale. Maar er zijn ook mensen die zelf een oppasgroep oprichten, bijvoorbeeld samen met een aantal vrienden. Een paar van mijn vriendinnen hebben dat ook gedaan. Ze hebben hun eigen ‘spelregels’ gemaakt en bieden zich via de huis-aan-huisbladen aan, onder de hulpdiensten. Ik hoorde dat ze tegenwoordig ook zijn opgenomen in gemeentegids en telefoonboek. Het loopt er storm.
1.9 Gastvrouw/-heer in het dienstencentrum
Dagelijks zie je ze het dienstencentrum binnengaan. Meestal is het een groep mannen, maar tegenwoordig komen er ook nog wel eens vrouwen. Heel gezellig, elke middag met elkaar als oude vrienden en vriendinnen, lekker biljarten, een beetje met elkaar kletsen. En een heerlijk bakje koffie of thee erbij.
Maar ook op een biljartmiddag in de soos geldt: “als de koffiejuffrouw het wil, ligt het hele radarwerk stil”. En dat wil deze gastvrouw nu juist niet. Ze vindt het keer op keer een uitdaging om het de bezoekers van het dienstencentrum naar de zin te maken. Vier keer per maand is Ada Kralingen (56 jaar) daarom gastvrouw in een dienstencentrum. Dit dienstencentrum is een onderdeel van een Stichting Welzijn Ouderen. Wekelijks zijn er vele activiteiten voor ouderen te doen. Er is een zanggroep, een koersbal groep en er zijn volksdansgroepen. Op andere momenten zijn er teken- en schildercursussen of wordt er aan handwerk gedaan. Eens in de twee jaar is er grote verkoop en met het dan ‘verdiende’ geld wordt er nieuw materiaal gekocht. Ook in die andere groepen wordt er met vrijwilligers gewerkt. Maar Ada kiest juist voor die biljartgroepen. Ze vindt het leuk om het voor deze bezoekers gezellig te maken in het dienstencentrum. Ze is van de biljartsport gaan houden en vindt het fijn om anderen te helpen en te verzorgen. Het is eenvoudig werk. Je kunt zelf aangeven hoe vaak je wilt komen en daardoor ben je behoorlijk vrij.
Haar taken op zo’n middag bestaan uit koffie en thee zetten en deze serveren aan de bezoekers van het dienstencentrum. Ze begint meestal om kwart over twee. Om kwart voor drie schenkt ze het eerste bakje koffie of thee, om kwart over drie het tweede. Daarna wordt alles schoongemaakt en afgewassen. Als de bezoekers zin hebben, wordt er ook nog wel eens wat frisdrank geschonken. Bij heel warm weer haalt ze wel eens ijs of een pilsje, maar in dit dienstencentrum is er geen drankvergunning, dus daarmee moet ze wel wat uitkijken. Ada doet dit werk al enkele jaren en vindt het nog steeds leuk. Wat de laatste jaren steeds vaker gebeurt, is dat er competities worden gehouden. Bij toerbeurt gaan groepen van het ene dienstencentrum naar het andere en dan houden ze een wedstrijd. Heel spannend, maar wel erg leuk. Per jaar is er een wisselbeker beschikbaar. Het valt wel op dat de biljarters er fanatieker van worden. Ada hoort zichzelf nogal eens zeggen: “Maar mensen, het gaat toch om het spel”. Ze wil niet dat het wedstrijdelement de altijd zo gezellige sfeer verknoeit. Ook vindt ze, dat iedereen zich in deze sociëteit thuis moet kunnen voelen. Ook de wat mindere biljarters, die vooral voor de gezelligheid komen. Ze heeft wel eens gehoord, dat er op Walcheren groepen zijn ontstaan, die in plaats van biljarten gaan kurken. Dat is een soort groepsbiljartspel, echt voor de gezelligheid.
In de loop der jaren leerde Ada de bezoekers kennen en heeft ze een band met hen gekregen. Ze merkt nu direct bij binnenkomst hoe de sfeer is. Het valt haar tegenwoordig gelijk op wanneer er iets aan de hand is met een bezoeker of wanneer er iemand mist in de groep.
Ze heeft steeds regelmatiger een gesprek met één van de bezoekers. Die gesprekken kunnen over heel uiteenlopende zaken gaan, zoals een 50-jarig huwelijk of eenzaamheid. Maar ze heeft ook wel gesprekken gehad over het levenseinde. Dat was met een levenslustige man, die altijd heel positief en intensief meedeed, maar bij wie plotseling kanker werd geconstateerd. Daar wilde hij graag met haar over praten. Ja gastvrouw zijn is niet alleen gezellig en leuk werk. Er zitten ook sociale kanten aan deze vorm van vrijwilligerswerk. Maar, Ada vindt deze moeilijker taken in haar vrijwilligerswerk juist een uitdaging.
1.10 Gastheer/-vrouw in een ziekenhuis
Gastheer zijn in een ziekenhuis is heel ander werk, dan de gelijkluidende taak in een dienstencentrum. Dagelijks zijn het andere mensen die, vaak wat onzeker en soms ook angstig, het ziekenhuis binnenkomen. Ze weten de weg niet. Sommigen moeten naar de polikliniek voor een kort onderzoek. Anderen worden juist voor enkele dagen of soms voor langere tijd opgenomen. Eén ding hebben al die patiënten gemeen, ze zijn onwennig, vaak onzeker en weten meestal niet wat hen precies te wachten staat. Je leert deze mensen meestal niet echt kennen. Maar het is wel de taak van de gastheer hen snel op hun gemak te stellen en de weg te wijzen.
Patiënten die opgenomen worden, moeten een formulier invullen waarbij ze vaak hulp vragen. Door de zenuwen begrijpen heel veel mensen niet precies wat er van hen gevraagd wordt. De gastvrouw is voor hen op dat moment een hulp en toeverlaat. Ook al ken je de mensen niet wanneer ze het ziekenhuis binnenkomen, als gastvrouw krijg je nogal het één en ander van hen te horen. Veel mensen die voor een operatie staan, zijn heel familiair en open. Ze vertellen soms hun hele ‘hebben en houwen’. Je moet dus goed kunnen luisteren en niet gek opkijken van hun verhalen en soms ook bekentenissen. Die kunnen variëren van ergernissen uit de familie, tot ideeën over het sterven. Er zijn ook mensen die er ineens achter komen, dat ze eigenlijk nooit meer iets met hun geloof hebben gedaan. Die krijgen ineens spijt.
Het betekent nogal wat om gastheer te zijn in een ziekenhuis. Je hebt er mensenkennis voor nodig en moet kunnen omgaan met mensen van allerlei geloof, rang en stand. Heel opmerkelijk is het, dat ‘mensen van aanzien’ in een ziekenhuis niet anders zijn dan de gewone doorsnee man of vrouw. In het begin is dat wel even wennen, je hebt er zo’n ander idee van.
Het werk is boeiend, waardevol, maar ook nogal eens vermoeiend. In dit ziekenhuis is in de loop der jaren een aardige bibliotheek opgebouwd. Gastvrouwen gaan met de mobiele bibliowagen bij de patiënten langs. Daar ontstaan regelmatig gesprekken over allerlei onderwerpen. Het komt voor dat een patiënt een speciaal boek wil lezen dat bij een andere bibliotheek moet worden opgehaald. Het hoort er allemaal bij.
Wekelijks is er een kerkdienst, waarin dominees en pastores voorgaan. Er zijn nogal wat patiënten die zo’n dienst willen bijwonen. Bij ons in het ziekenhuis heeft de gastvrouw daarin een taak. Soms moeten er daarom patiënten naar de kerkzaal gebracht worden. Maar het betekent wel een extra last en niet iedereen kan dat doen. Na een dienst wil de patiënt vaak doorpraten over wat de voorganger heeft gezegd, of soms ook napraten over een lied of gebed. Het is daarom heel belangrijk patiënten te kunnen begrijpen en in hun waarde te laten.
Gastvrouw of -heer kun je worden via de Unie van Vrijwilligers, maar soms ook rechtstreeks via het ziekenhuis. Het is een belangrijke sociale taak.
1.11 Dagopvang
In veel verzorgingshuizen is er tegenwoordig een dagopvang. Ouderen, die normaal gesproken thuis wonen, worden daar één of meerdere dagdelen per week opgevangen in een groep. De dagopvang is opgezet in het kader van flankerend beleid en zorgt voor wat afwisseling in het bestaan van de thuiswonende oudere die veel hulp nodig heeft. Het is ook een uitkomst voor de echtgenoot of een ander, die dag en nacht, zomer en winter, klaar moet staan om zorg te geven.
Dagelijks is er een gevarieerd programma. Dat programma wordt samengesteld door de aanwezige beroepskracht en de vrijwilligers, meestal in overleg met de bezoekers. Voor de vrijwilligers komt er heel wat kijken. Jan van Santen (67) regelt, waar nodig, het vervoer. Verder verzorgt hij alle sociaal culturele onderdelen. Hij heeft een verzoekplatenprogramma, waarvoor alle inwoners van het verzorgingshuis, maar ook de bezoekers van de dagopvang liederen kunnen opgeven. Eveneens organiseert de heer Van Santen regelmatig een quiz, waaraan velen meedoen. Miep Boogaard (72) verzorgt de koffie en thee. Zij maakt met velen een praatje en helpt soms mensen op het toilet. Johan Vermijs, vutter en 61 jaar jong, verleent hand en spandiensten tijdens het hele programma. Als het nodig is haalt en brengt hij bezoekers met zijn auto.
Soms worden er groepsspelen gedaan, onlangs is er een cursus geheugentraining gegeven. Sommige bezoekers krijgen hulp bij het trainen van de algemeen dagelijkse lichaamsfuncties. Dit laatste gebeurt in overleg met de Stichting Thuiszorg. Eén keer in de week komt er een logopedist. Deze doet oefeningen, soms in groepjes, soms met mensen alleen. Een andere middag is er een soort bezigheidstherapie waarbij ook bewoners van het verzorgingshuis welkom zijn. Er wordt getekend, geknutseld, gehandwerkt en gemacrameed. Zogezegd, voor elk wat wils. Op deze middagen zijn er meerdere vrijwilligers nodig, die elk een onderdeel voor hun rekening nemen. De eindverantwoordelijkheid ligt vaak in handen van de bezigheidstherapeut of een ander personeelslid.
Tussen de middag kunnen de bezoekers een warme maaltijd gebruiken. Sinds kort is deze gezamenlijke maaltijd ook toegankelijk voor wijkbewoners en bewoners van het huis. Voor hen is dit de ‘Opentafel’-voorziening. Hiervoor wordt hulp ingeroepen van een andere groep vrijwilligers, zodat de taken wat gescheiden zijn. De vrijwilligers van de dagopvang kunnen zelf thuis eten, als ze dat willen.
Dagopvang is niet alleen noodzakelijk voor hen die er gebruik van moeten maken en hun mantelzorgers. Ook voor vrijwilligers is het een gevarieerde, verantwoordelijke, goede en zinvolle tijdsbesteding.
1.12 De buddy
Het is afschuwelijk wanneer je, soms al op jonge leeftijd, weet dat je snel kunt gaan sterven. En tegenwoordig zijn er heel wat mensen, ook in ons land, die hiermee geconfronteerd worden. Over de hele wereld lijden er zo’n 20.000.000 mensen aan AIDS…., ja je zult het maar hebben. Je kunt het krijgen door een bepaalde levenshouding, door een ongeluk met een besmette naald en sommigen worden al seropositief geboren.
Hoe je ook denkt over het ontstaan van aids, degenen die eraan lijden hebben hulp en aandacht nodig. Daarvoor zijn vele vrijwilligers nodig, zowel ouderen als jongeren. En juist die ouderen, met hun levenswijsheid, kunnen heel goed hulp bieden aan aids-patiënten. Buddy is juist een prachtige taak voor hen. Een metgezel die op geregelde en ongeregelde tijden de ander bijstaat. Soms gewoon door er te zijn. Soms om samen een gesprek te hebben. Soms om de arm om de ander heen te slaan. Maar ook gewoon voor een boodschapje of wat huishoudelijk werk. Nee een buddy hoeft niet jong te zijn. Een buddy moet er gewoon zijn, voor die ander. Om te lachen, te bidden, te luisteren en te praten met en tot die ander.
Kijk eens rond in de eigen buurt of gemeente. Kijk eens waar er opvangcentra zijn. Vraag eens na bij het Kruiswerk of een hospicehuis of ze geen vrijwilligers nodig hebben. Vrijwilligers die zich vanuit hun hart willen inzetten voor die ander.
U zult zien, dat er vast meer hulp nodig is dan we geneigd zijn te denken. En ieder heeft vast ook wel wat vrije tijd over om zich in te zetten voor die ander.
Buddy, een vrijwilligerstaak, waaraan nog te weinig ouderen hebben gedacht.
Chauffeurbegeleider
“Het spreekt je nog meer aan, wanneer je het zelf hebt meegemaakt. Je doet dit werk dan vanuit je hart”, vertelt Jaap Vermeulen (52). “Zelf heb ik een tijdlang in een rolstoel gezeten, na een heel lange ziekenhuisopname. Ik heb in die periode van mijn leven heel wat ellende gezien. Mensen die daar maar lagen, soms met geamputeerde benen. Het was triest. In het begin werd ik nog wel eens boos, als ze maar de hele dag lagen te mopperen en zeuren. Maar toen ik gerevalideerd werd en steeds beter kon lopen, begreep ik, dat sommige patiënten dit nooit meer zouden kunnen. Toen pas begreep ik wat zij door moesten maken. Bij mij was er vanaf het begin een grote kans op genezing. Mijn tijd was te overzien, ook al had ik het moeilijk, maar zij moesten hun leven verder in een rolstoel, vaak afhankelijk van een ander. Toen en daar heb ik besloten om in mijn vrije tijd wat voor deze groep mensen te gaan doen. Hoewel ik al jaren in deze stad woon was ik nog nooit in het dichtbij gelegen verpleeghuis geweest. Ik zag er altijd wat tegenop om daar naar binnen te gaan. Maar nadat ik uit het ziekenhuis ontslagen was ben ik er heengegaan. Ik zat nog midden in de revalidatie, maar moest er over spreken. Aan de algemeen directeur heb ik uitgelegd wat er in mijn leven was gebeurd en wat ik wilde. In dit gesprek bleek dat er vanuit het verpleeghuis regelmatig bewoners met een rolstoelbus vervoerd werden. De chauffeurbegeleiders waren vrijwilligers, die bij toerbeurt deze taak waarnamen. De directeur heeft mijn naam en adres opgeschreven. Zodra ik weer volledig hersteld zou zijn, kon ik contact met hem opnemen. In de periode tussen dit gesprek en mijn herstel ben ik regelmatig naar het verpleeghuis gegaan en heb er al heel wat mensen leren kennen. Later ben ik ingeschreven als vrijwilliger, aanvankelijk als invalkracht. Maar momenteel draai ik regelmatig mee als vaste chauffeurbegeleider. Het is heerlijk, om mensen die echt hulp nodig hebben regelmatig te kunnen verwennen. Met de dag wordt ik er dankbaarder voor, dat ik weer hersteld ben en dit voor anderen kan doen.
1.13 Dierenambulance
“Wanneer je van dieren houdt, is het leuk om vrijwilligerswerk te zoeken in de dierentuin, bij een dierenarts, op een kinderboerderij, of op de dierenambulance. Dat is een soort ziekenwagen voor dieren, die al in een aantal grotere plaatsen in ons land rijden. De dierenbroeders/-zusters geven bij toerbeurt de eerste hulp bij dierenongevallen. Het werk is zeer gevarieerd. Een dierenambulance kan worden opgeroepen, wanneer er een zwerfhond is aangereden. Ook moet de dierenambulance uitrukken, wanneer er een huisdier is gestorven. Maar het komt ook voor dat je wordt gebeld, wanneer een dier iets verkeerds heeft gegeten, niet meer wil eten of ineens raar gaat liggen kronkelen. Je kunt de gekste dingen tegenkomen. In onze ambulance hebben we een aangereden zwaan gehad. Maar ook een kraai waarvan een pootje miste. We werden een keer opgeroepen, omdat de hond uit het raam was gevallen. Ja, ze kunnen je voor van alles bellen.
Naast de liefde voor dieren, moet je bij dit werk ook oog hebben voor de mens achter het dier. Er is vaak veel verdriet. Je moet dan ook regelmatig mensen troosten. Het gebeurt nogal eens, dat je tegelijkertijd een dier moet verzorgen en de huilende familie moet opbeuren. Je hebt een groot luisterend oor nodig, maar ook geduld. Vele malen vertellen de mensen het hele levensverhaal van hun huisdier. Wat sommige dieren toch hebben meegemaakt, het is soms onvoorstelbaar. We hadden eens een papegaai die al voor de vierde keer enorm zat te schokken en van zijn stokje viel, het arme dier, het leek wel of hij epilepsie had. De mensen moeten het kwijt, ze willen er over vertellen. Wat de laatste tijd vaker voorkomt, is dat mensen hun huisdier willen laten begraven. Er komen steeds meer speciale begrafenisondernemers voor dieren. Ook zijn er prachtig aangelegde begraafplaatsen. Op de dierenambulance kom je van alles tegen, het is mooi, leuk en gevarieerd werk. Er zouden op meerdere plaatsen in Nederland dierenambulances moeten rijden”, aldus Rik Smouters (62).
1.14 Vrijwilligerswerk onder asielzoekers
Het is afschuwelijk wanneer je, om wat voor reden dan ook je vaderland moet verlaten en je in een wildvreemd land moet vestigen. Dit overkomt vluchtelingen en asielzoekers. In vrijwel iedere gemeente is er daarom een werkgroep asielzoekers opgericht. Dat moet ook wel, want gemeenten hebben een verplichting asielzoekers op te nemen. In zo’n werkgroep zitten veel vrijwilligers, die allerlei taken op zich nemen om het leven van de asielzoekers te veraangenamen, ze wegwijs te maken in de nieuwe omgeving, maar ook in de cultuur, taal en bepaalde gebruiken en technieken. Via de Regeling Opvang Asielzoekers (ROA), een regeling die regelmatig wordt aangepast, wordt er veel werk verricht. De vrijwilligers komen via de gemeente in aanraking met de asielzoekers. Ieder heeft zo zijn/haar specialisme. In de werkgroep asielzoekers zijn er daarom vaak diverse commissies werkzaam op gebieden als scholing, juridische zaken of de inrichting van het huis. Vrijwilligers kunnen dus binnen heel diverse taken hun werkzaamheden doen, al naar gelang hun interesse en/of kennis.
Bep van Gesteren (60), één van de vrijwilligers heeft jaren geleden vluchtelingen uit Vietnam geholpen. Na een verhuizing, trad ze toe tot de plaatselijke werkgroep asielzoekers. Momenteel geeft ze naailes in een schoolgebouw. Op deze manier leren de vluchtelingen om te gaan met westerse apparatuur. Maar leren ook de weg kennen op de markt, waar ze voor weinig geld de mooiste stoffen kunnen kopen. Het mes snijdt zo aan twee kanten. De asielzoekers leren Nederland(s) kennen en kunnen met weinig middelen zichzelf en de hele familie kleden. Het gaat in dit geval om moslimvrouwen. “Je merkt daarbij wel degelijk cultuurverschillen. Wanneer er een nieuw kledingstuk gepast moet worden, gaat dit op een omslachtig manier. In een goed te sluiten, zelf gemaakte, omkleedcabine verkleden de dames zich. Ook de sluiers mogen bijna nooit af, al is het nog zo warm. Alleen in de beslotenheid van het lokaal, met de gordijnen en deuren dicht, wordt de sluier nog wel eens afgedaan. De conversatie gaat in het begin vooral met gebaren, wat woordjes Engels en/of Frans, maar we komen er wel uit.”
Een ander, Nel de Vries (53), helpt de asielzoekers bij het leren begrijpen van allerlei Nederlandse begrippen. Ze was vroeger onderwijzeres en geeft nu privé-les aan vrouwen en kinderen. Via een advertentie in een plaatselijke krant kwam ze op het idee zich op dit terrein te gaan inzetten. Haar werk doet ze gewoon thuis. Steeds met één persoon tegelijk, zodat er een goede band ontstaat. “Je moet vooral veel geduld hebben. Wanneer je bijvoorbeeld moet uitleggen wat een maand is, dus geen maan maar een tijdseenheid, is dit niet gemakkelijk. Je besteedt daar veel tijd aan. Wanneer de band met elkaar beter wordt, praat je ook makkelijker over de politieke en religieuze achtergronden. Ik vindt het belangrijk en horizontverbredend werk.”
Jannie te Kleij (59) heeft zitting in een juridische commissie. “Het is mooi en heel afwisselend werk en je leert er veel van. Ik begeleid mensen naar een advocaat en zoek dingen voor hen uit. Ook begeleidt ze de mensen naar de rechtszaal als dat nodig is. Dit werk kan je niet zomaar doen. Ikzelf heb een opleiding als maatschappelijk werker gevolgd. Momenteel volg ik regelmatig speciale cursussen, georganiseerd door de vluchtelingenwerkgroep in onze gemeente, erg leerzaam en nuttig om op de hoogte te blijven van de nieuwste regelingen.”
Het inrichten van een huis is geen kleinigheid, vertelt Ans Gevers (48). Zij vangt mensen op die zich in de stad mogen vestigen. Deze mensen hebben al een hele procedure doorlopen en een verblijfsvergunning gekregen. Zij haalt de vluchtelingen van het station en begeleidt hen naar het gemeentehuis, waar ze worden ingeschreven. Vervolgens gaat zij mee naar de bank, waar een rekening wordt geopend. Tot slot helpt zij bij het inrichten van een woning. “Door de band die er ontstaat, gaan de mensen je veel vertellen. Je loopt zo nogal eens tegen psychische problemen op. Logisch. Stel het je jezelf eens voor, ontheemd te zijn. Als vrijwilliger probeer je dit zo goed mogelijk op te vangen. Gelukkig, we krijgen hier ondersteuning en er zijn scholingsmogelijkheden voor vrijwilligers.”
1.15 Het verzorgingshuis
“De gemiddelde leeftijd in de meeste verzorgingshuizen ligt tegenwoordig ruim boven de 80 jaar. Hier in Rotterdam ken ik een huis, waar zeventig van de 155 inwoners boven de 90 zijn. Al die mensen hebben recht op een goede verzorging, iedere dag weer. Maar ook gezelligheid, ontspanning en hobby’s dienen volop de aandacht te krijgen.
Uit onderzoek is gebleken dat het heel belangrijk is dat bewoners zoveel mogelijk zelf actief blijven. Maar gezien de huidige leeftijdsopbouw in de verzorgingshuizen, is het logisch dat de meesten veel zorg en hulp nodig hebben. Dit betekent, dat er zowel voor personeel, maar ook voor vrijwilligers heel veel taken liggen in een verzorgingshuis.
Vrijwilligers kunnen niet alleen uitvoerende- maar ook bestuurlijke taken in een verzorgingshuis op zich nemen”, aldus David Scheaffer (71). Hijzelf is al ruim 30 jaar bestuurslid van een aantal verzorgingshuizen in zijn woonplaats Rotterdam.
“Het bestuur dient ondermeer voorwaarden te scheppen, waardoor een goed leefklimaat in huis wordt gewaarborgd zodat bewoners zich thuis voelen. Eén van die voorwaarden is dat er taken gedaan kunnen worden door vrijwilligers. De werkdruk van het verzorgend- en verplegend personeel is de laatste jaren nogal toegenomen. Toch hebben bewoners behoefte aan warmte, sociaal contact en aandacht. Om zo goed mogelijk te kunnen blijven inspelen op de wensen en behoeften van de bewoners en het behoud van een juiste taakverdeling tussen professionele krachten en vrijwilligers, wordt er regelmatig overleg gepleegd met de bewonerscommissie, personeels- en vrijwilligervertegenwoordiging.
In het verleden werden er natuurlijk ook al vrijwilligerstaken gedaan in dit soort huizen, maar in overleg met bewoners, directie en personeel zijn er de laatste jaren nogal wat nieuwe taken voor hen bijgekomen. De taak van gastheer,-vrouw is al langer bekend en bestaat voornamelijk uit het helpen tijdens gezellige middagen en avonden. Ook voor de begeleiding van de bewoners wordt vaak een beroep gedaan op vrijwilligers. Mensen die slecht ter been zijn, worden door hen begeleid naar de recreatiezaal, de kapel of ook wel naar het ziekenhuis.
Regelmatig moeten er medicijnen worden opgehaald, boodschappen gedaan en boeken geleend, veelal gebeurt dat ook door vrijwilligers. In de afgelopen decennia zijn er allerlei creativiteitsgroepen ontstaan. Vaak is er een activiteitenbegeleider in dienst die de leiding heeft. Door het hoge verzorgingsniveau, en de vaak grote groepen, kan deze die taak echter niet alleen af. Daarom zijn er in de loop der tijd teams ontstaan, waarin beroepskracht en vrijwilligers samenwerken.
Naast de begeleiding van recreatieve activiteiten zijn er nog heel wat andere taken die vrijwilligers uitvoeren. Sommigen komen dagelijks de krant voorlezen bij slechtzienden. Anderen runnen de bibliotheek.
Heel belangrijk bij deze ontwikkeling is de relatie tussen beroepskrachten en vrijwilligers. Ons bestuur vecht voor het behoud van goede professionele zorg. De zorg-, hulp- en dienstverlening aan de bewoners dient ook in de toekomst op een hoog peil te blijven. Maar de inzet van vrijwilligers is daarbij niet meer weg te denken. En wanneer je als bewoners, personeel, directie en bestuur voor saamhorigheid en een positieve leefomgeving kiest, dan dienen de professionele- en vrijwilligerstaken elkaar aan te vullen. Het verzorgingshuis wordt daardoor niet alleen een herkenbaar gebouw in de wijk, het wordt meer en meer een wijkcentrum, waarin bewoners, wijkbewoners, medewerkers en vrijwilligers met elkaar allerlei mooie dingen doen. Zeker nu het verzorgingshuis steeds meer wijkgerichte taken op zich neemt, merk je dat het verzorgingshuis uit een soort isolement komt. Het huis krijgt een andere plaats in denk- en spreekwereld van jongeren en ouderen. Dat is een positieve ontwikkeling die ook uitermate gunstig is voor de bewoners.
Er zijn vrijwilligers die meewerken aan de tokoverkoop. Dat is een soort winkeltje waar bewoners en bezoekers op bepaalde tijden boodschapjes kunnen doen. Uit de opbrengsten hiervan worden extra voorzieningen getroffen. Op die manier is er in ons huis een eigen studio ingericht. Er worden nu eigen radioprogramma’s uitgezonden, waarbij bewoners worden betrokken. Zij kunnen verzoekplaten aanvragen, maar ook optreden met een eigen muziekinstrument. Sinds kort hebben we het programma: “…… vertelt”. Door middel van een interview kunnen bewoners daarin bepaalde gebeurtenissen uit hun leven vertellen. De meesten hebben heel wat meegemaakt en kunnen veel vertellen. Jaarlijks rondom bevrijdingsdag zenden we het aangepaste programma: “…… vertelt belevenissen uit de oorlog” uit. Het hele huis zit dan aan de radio gekluisterd en het levert enorm veel reacties op. Maar bewoners mogen ook zelf een gedeelte van een programma vaststellen, bijvoorbeeld op hun verjaardag. Onlangs was de “diskjockey”, een vrouw van 92, heel leuk.
Een nieuwe ontwikkeling in ons huis is de kindercrêche. Er is een ruimte ingericht, waar niet alleen de kinderen van medewerkers, maar ook andere kinderen worden opgevangen. De ruimte sluit aan op de groepsverzorging en de kinderen en bewoners komen op deze manier met elkaar in contact. Het werkt heel positief. Al met al proberen we op deze manier, samen met bewoners, personeel, directie en bestuur een leefbare samenleving te maken in dit verzorgingshuis. Een samenleving waarin de bewoners zich in hun laatste levensjaren gelukkig voelen.”
Hoofdstuk 2: VRIJWILLIGERSWERK IN DE KERK
In de kerk is heel veel werk te doen. Eigenlijk kunnen alle leden van de gemeente meehelpen. Ieder heeft eigen gaven van God gekregen en die mogen gebruikt worden. Niet zozeer uit verplichting, maar om iets voor de ander te betekenen.
2.1 Diaconaal werk
“Vrijwilligerswerk in de kerk is voor mij net iets meer, dan vrijwilligerswerk op een ander plekje”, vindt Klaas van Boven (54). “Met mensen werken, die een zelfde geloofsbeleving hebben en waarmee je ook gewoon eens kunt bidden, dat vind ik het mooist. Niet dat ik geen andere vormen van vrijwilligerswerk doe, maar toch…
Eigenlijk begon het al toen ik nog kind was. Bij ons thuis was het altijd een drukte van belang. We hadden vijf kinderen. Mijn moeder deed vrijwilligerswerk in een bejaardenhuis en vader leidde de mannenvereniging, zat in het schoolbestuur en was ook nog eens diaken. Hoewel mijn moeder probeerde zoveel mogelijk thuis te zijn, kwam het toch nogal eens voor, dat wij als kinderen alleen waren. Ik heb me toen al voorgenomen om, als ikzelf kinderen zou hebben, dat ik dan vaker voor hen thuis wilde zijn, dan mijn vader.
Zondags gingen we altijd naar de kerk. Aanvankelijk zei me dat niet zoveel. Maar later begreep ik dat de doop, die ik als baby kreeg, een roep van God was. Ik merkte dat er veel mensen in de kerk zaten, voor wie dat wat minder speelde. Geloven, hoorde er nu eenmaal bij. Ik nam mij voor, niet alleen in de opvoeding van mijn kinderen maar ook naar anderen toe open over het geloof te zijn. Daarom heb ik me opgegeven voor diaconaal werk.
In onze kerk hebben we een diaconaal-comité. Daarin zitten een aantal mannen en vrouwen, die in de gemeente werken. Dat werk kan erg variren. Ieder heeft een eigen wijkje, dat gekoppeld is aan een diaken. Regelmatig is er overleg, waar besproken wordt wie er in de gemeente een extra bezoekje moet krijgen. Soms is dat bij oudere gemeenteleden. Een andere keer worden gezinnen bezocht, gaan we op ziekenbezoek of vieren we een feest mee. Het gaat erom dat er met elkaar wordt meegeleefd. Dat we met elkaar een hechte gemeenschap vormen, waarin we op elkaar kunnen vertrouwen en er voor elkaar zijn. Zulk werk spreekt mij erg aan. En ik heb ervaren, dat het ook voor kerkmensen heel belangrijk is. Er is iets dat je bindt en dat kan groeien. Samen spreken over het leven, het geloof, de moeiten, zorgen en vreugden. Samen zoeken naar een goede manier om je Schepper te dienen. Iets voor elkaar betekenen en er ook met elkaar voor kunnen danken. Ja, dat vind ik prachtig. Maar, zoals gezegd, we doen ook hele praktische dingen hoor…. En we doen het niet alleen. Er komt steeds meer meeleven in onze kerk. En wat ik heel belangrijk vind, is dat ik mijn tijd zelf kan indelen. Zo hebben de kinderen ook veel aan me.”
2.2 Organist
Niet iedereen kan kerkorganist zijn. Want begeleiden van de gemeentezang, is verantwoordelijk werk, aldus Marian Heltzel (64). Ze is ruim zeven jaar kerkorganist. Diverse keren is ze ervoor gevraagd, maar durfde de uitdaging niet aan. Achteraf gezien had ze het best gekund, maar…..had het lef niet. Op 49 jarige leeftijd heeft Marian weer orgelles genomen. Toch heeft het nog heel wat jaren geduurd, voordat ze de eerste psalm in de kerk begeleidde. Dat was acht jaar geleden op vakantie in Italië. Zondags bezocht ze een kleine baptistengemeente. Er waren zo’n 35 mensen aanwezig. Eén van de plaatselijke gemeenteleden ging voor in de eredienst. Een dominee was er niet en achter het orgel zat een jonge knul, die heel goed zijn best deed. Ook al speelde hij niet echt fantastisch op het onzuivere oude harmonium, de aanwezigen zongen uit volle overgave mee. Ze deden het stuk voor stuk met hun hele hart. Toen is er iets veranderd in Marian. Het draait er niet om of jij het zelf goed doet. Het gaat om de eer van God. Een week later is zij weer naar die gemeente gegaan en heeft met een aantal gemeenteleden gesproken en ook zelf gespeeld. Het ging heel ongedwongen en de aanwezigen zongen spontaan mee.
Na de vakantie duurde het niet lang of Marian begeleidde voor het eerst de gemeentezang. Nu, acht jaar later, heeft ze zelfs wensen. De dominee bereidt zijn preken altijd goed voor. Dat is nodig. Maar de organist hoort vaak pas heel kort voor de eredienst wat er gespeeld moet worden en hoe de dienst in elkaar zit. Dat is niet goed. Organisten moeten eigenlijk ook een paar dagen voorbereidingstijd hebben. Want hoe beter zij spelen en hoe beter hun muziek is afgestemd op de eredienst, hoe mooier de dienst voor de kerkgangers wordt. Daarover gaat ze binnenkort praten met de dominee. Ook vindt ze het vergoedingen systeem slecht geregeld. Voor een heel jaar wekelijkse begeleiding van de kerkdiensten, krijgt ze een ‘vergoeding’ van ¦ 50,-. Maar daarvan moeten de organisten zelf hun muziekboeken kopen. Het is prachtig vrijwilligerswerk, maar er moet vaak nog heel wat veranderen voor de organisten.”
2.3 Verenigingswerk
In kerken heb je bijbelclubs, jeugdverenigingen, bijbelstudieverenigingen, jeugdclubs, noem maar op. Voor vrijwilligers is er veel werk te doen. Trudie Pralin (53) leidt al jarenlang een jeugdvereniging van jongelui tussen de vijftien en zeventien jaar.
Ze is dit werk gaan doen, omdat ze ervoor gevraagd is. Ze doet het al zo’n jaar of 30 en vindt het nog steeds prachtig werk. Samen met de jeugd de Bijbel lezen en bespreken. Samen zoeken naar datgene wat God ons heeft verteld in de Bijbel. Zeker nu ze wat ouder wordt, vindt ze het nog fijner om te doen. Er is een heel openhartige sfeer op de vereniging. Er komt van alles aan de orde. Door vragen te stellen kan ze nog wel eens wat bijsturen. Haar betrokkenheid is groot er moeten vonken over en weer schieten. Wanneer dat ophoudt, moet je stoppen. En zover is het nog lang niet, althans wat haar betreft.
Ze was nog jong, zo’n jaar of 23, toen ze voor het eerst gevraagd werd een jongerenvereniging te leiden. Ook al was ze jong, ze leefde mee in de kerk, was vrijgezel en had er zin in. Het klikte goed met de jeugd. Daarom is ze het blijven doen. Samen met de kinderen praten we erover, wat het christen-zijn voor ons als jongeren en ouderen betekent. Ook zij leert wekelijks van de jongeren. Om beurten moeten de leden een bijeenkomst voorzitten. Maar ze moeten ook bidden en bijbellezen. Trudie is er van overtuigd op deze manier een bescheiden bijdrage te leveren aan de gemeenteopbouw. Tot voor kort ging ze ook mee met het zomerkamp. Dat was echt gezellig en je leert elkaar op een heel andere manier kennen en dat vormt een hechte band. Alleen de nachten waren erg kort en daar kon ze niet goed tegen. Dus vorig seizoen is Trudie voor het laatst mee geweest. Het verenigingswerk hoopt ze echter nog heel lang te kunnen doen.
2.4 Werkgroep voorbereiding erediensten
“Voor mij staat het vast, dat een vrouw veel taken in de kerk kan doen. Zelf heb ik zitting in het diaconaal comité en bezoek veel gemeenteleden, zowel jongeren als ouderen. Ik ben ook de motor geweest achter de oprichting van de ‘werkgroep voorbereiding erediensten‘, een nieuwe vorm van vrijwilligerswerk in onze kerk. En zoals bekend, komen vernieuwingen in de kerk er niet zonder slag of stoot. Je houdt daar dan ook rekening mee. Daarom heb ik eerst een brief aan de dominee geschreven. Vervolgens zijn er enkele gesprekken met hem en de ambtsdragers gehouden. Na deze gesprekken schreef ik een stukje in het plaatselijk kerkblad, waaraan ik een vragenlijstje toevoegde. Er kwamen zowel negatieve, als positieve reacties op. De antwoorden werkte ik uit en heb ze aan de kerkleiding gestuurd. Daarna is het onderwerp op een gemeentevergadering besproken, waar een werkgroepje is samengesteld, dat één kerkdienst mocht voorbereiden. De keus viel op de ochtenddienst van eerste kerstdag, een woensdag. In dit werkgroepje zaten naast mijzelf (58 jaar) nog een vrouw van 28 en twee mannen van respectievelijk 32 en 62 jaar. Aan de groep werd de dominee toegevoegd. Allereerst maakten we een aantal vergaderafspraken en een schema om een harmonieuze en goed overwogen eredienst samen te stellen. We werden zo enthousiast, dat we via een oproep in het kerkblad gemeenteleden opriepen, de samenzang nog mooier te maken door extra muziekinstrumenten in te zetten. Ook hebben we de orde van dienst een beetje aangepast. Aanvankelijk hadden we het plan, meer gemeenteleden actief bij de dienst te betrekken, bijvoorbeeld voor de Schriftlezingen en een gebed. Uiteindelijk hebben we dit toch niet doorgezet. Het leek ons toch beter de veranderingen in een rustig tempo te laten verlopen. Alle goede vernieuwingen komen langzaam en er is veel overleg voor nodig.
Het is een prachtige kerstdienst geworden. De dominee vond het een positieve ervaring, samen met ons de liturgie voor te bereiden. Wij gaven duidelijk aan hoe wij over de gekozen tekst dachten en de dominee schreef de preek. In het eind resultaat herkenden we onze voorgesprekken.
We hebben heerlijk gezongen met elkaar. Er speelden drie gemeenteleden trompet. Zij begeleidden het “Ere zij God”. Er waren ook kinderen met een fluit. Zij speelden tijdens de beurtzang. De jongelui tot vijftien jaar werden begeleid door de fluiten. De vrouwen zongen bij het orgel en de mannen bij de trompetten. Het was een mooie dienst.
Er ontbraken geen gemeenteleden die eerste kerstdag. Verreweg de meeste reacties waren zo positief, dat besloten is de ‘werkgroep voorbereiding eredienst‘ in te stellen.
Voorlopig bereiden we zes erediensten per jaar voor. Het is prachtig werk, in een gevarieerde groep. Je leert veel van elkaar, maar ook over de manier van preken maken. Je raakt dicht betrokken bij het werk van de dominee en het verdiept je geloof. Ik vind dat heerlijk…”
2.5 Correspondent
Jan Wiekens, 63 jaar jong, was in zijn werkzame leven arbeidsconsulent bij het ministerie van Sociale Zaken. Drie jaar geleden verruilt hij de betaalde arbeid voor de VUT. Wanneer hij anderhalf jaar in de VUT is, krijgt hij een brochure van de Elisabethbode in de brievenbus.
Dit brengt Jan op een idee. Hij schroomt niet. Pakt de telefoon en belt naar het aangegeven telefoonnummer met de vraag of de EB ook vrijwilligers nodig heeft. Jan kent het blad vanuit zijn jeugd. Vroeger las zijn moeder het blad al en in de loop der jaren is hij het zelf ook gaan lezen.
Een kort telefoongesprek en enige tijd later is Jan vrijwillig correspondent met een groot en omvangrijk werkgebied. Zijn taak is het geven van lezingen, voorlichting en adviezen aan jong en oud.
Tegenwoordig wordt hij regelmatig uitgenodigd door allerlei verenigingen en organisaties. Daar spreekt Jan over zijn vrijwilligerswerk en de EB. Naast de lezingen maakt hij gebruik van videofilms die een evangeliserend karakter hebben. “Je werkt nu eenmaal vanuit een persoonlijke overtuiging”, aldus Jan.
Naast de hierboven genoemde uitnodigingen, krijgt hij ze ook van evangelisatiecommissies die de EB willen gaan rondbrengen. Hij geeft deze commissies ondersteuning bij het opzetten van bezorgnetwerken. “De praktijk heeft geleerd, dat één bezorger niet meer dan 25 bladen moet rondbrengen. Het werk blijft daardoor leuk en overzichtelijk voor iedereen. Hoe kleiner de wijken, hoe meer mensen er bij dit fantastische werk betrokken worden en hoe groter de mogelijkheden om eens aan te bellen voor een gesprekje.” Iedere maand verschijnen er zo’n 720.000 Elisabethbodes en rondom christelijke feestdagen zijn het er boven de miljoen. Er is dus nog heel wat werk te doen en eigenlijk is het wenselijk dat het viertal correspondenten wordt uitgebreid tot tenminste één per provincie.
Sinds kort werken de PR-medewerker samen met Jan en de andere vrijwillige correspondenten aan de uitbreiding van de netwerken en het aantal vrijwillige correspondenten. De vrijwilligers krijgen een onkostenvergoeding, maar werken vooral vanuit hun ideaal en geloofsovertuiging.
2.6 ‘Dient elkaar door liefde’
“Zo’n 20 jaar van mijn leven heb ik in de kerkenraad gezeten. Er zat tussen mijn ambtsperiodes meestal maar een jaar. Iedere periode duurde 4 jaar, dus je kunt wel nagaan. Ik ben nu 59 en werd op mijn 30-ste voor het eerst ouderling. Heel wat jaren met veel extra werk. Jaren waarin ik me moest inzetten voor de kerk en de kerkleden. Wekelijks bracht ik huisbezoeken. Twee keer per maand was er een kerkenraadsvergadering. Zaterdags bezocht ik een enkele keer een conferentie of deed mee aan een cursus voor ambtsdragers. En in perioden van kerkelijke spanning of bij veranderingen kwam daar nog heel wat werk bij. Ik kreeg er kracht voor. Ik vond het mooi werk en had de indruk, dat de kerkleden mijn huisbezoeken over het algemeen prettig vonden. Maar toch, in al die jaren ben ik ook wel wat tekort geschoten. Ik was er niet altijd als mijn kinderen mij nodig hadden. Ik had soms te weinig tijd voor mijn vrouw. Ja en dat heeft ook spanningen gegeven, soms zelfs grote.
Maar daar wil ik het nu niet over hebben. Ik wil eens iets heel anders aan de orde stellen. Al die jaren, dat ik ouderling was, verzette ik veel werk voor de kerk. Gratis. Het is nu eenmaal niet gebruikelijk om als ouderling een onkostenvergoeding te krijgen. Het is geen baan, dus je verdient er niets mee. Toch stop je er gigantisch veel tijd in. Je werkt soms onder grote spanning en doet eigenlijk best zwaar werk. Op zichzelf vind ik dat niet erg. Je dient de Here en elkaar in liefde. Voor mij hoeft een onkostenvergoeding ook niet. Maar het valt me de laatste jaren op, dat het materialisme toeslaat. Ook in de kerk. Er zijn steeds minder mensen die hun tijd beschikbaar willen stellen voor het ambt. Dat vind ik heel jammer.
Er is me nog wat opgevallen. Wanneer ik mijn huis moet schilderen, of er iets in veranderen, dan moet ik dat laten doen. Ik verdien niet echt slecht, maar toch moeten ook wij steeds op de kleintjes letten. We konden dit huisje kopen, maar er moest wel het één en ander aan gebeuren. Door al mijn drukte in de kerkenraad, heb ik meestal niet veel tijd en eerlijk gezegd, ik ben ook niet echt handig. Dus moet ik het laten doen. Op zichzelf prima, maar toch..
In de loop der jaren merkte ik dat andere kerkleden, nooit ambtsdrager werden en regelmatig wordt er bedankt voor dit werk. Ik merkte dat er kerkleden zijn die goed kunnen ‘klussen’. Ik merkte dat sommigen zelfs wel iedere zaterdag ‘bijklussen’ en vaak niet voor niets. Al gauw vragen ze tegenwoordig ¦ 15,- tot ¦ 20,- per uur. Ik weet het, dat is tegenwoordig niet veel. En het is ieders verantwoordelijkheid. Maar ik vind wel, dat het wat raar verdeeld is. De ene doet in de kerk heel veel noodzakelijk werk, gratis. De andere helpt, maar doet dat niet voor niets. En het rare is, iedereen vindt dat gewoon.
Misschien was het aanvankelijk jaloersigheid van mij, maar ik heb er eens met wat mensen over gepraat. Ik heb er later iets over geschreven in het kerkblad. Ik heb het eens op een gemeenteavond aan de orde gesteld. Tjonge wat een tegenwerpingen kwamen er. Maar achteraf kwamen er twee gemeenteleden naar me toe. En we hebben er eens verder over gesproken. Allebei ‘klusten ze regelmatig bij’ en vroegen een vast bedrag per uur. Soms namen ze voor een bepaald bedrag de ‘klus’ aan. Ze hadden er nooit zo over nagedacht, dat zij voor hun ‘vriendendiensten’ geld vroegen en dat ouderlingen hun diensten maar gewoon gratis moesten geven. We hebben er een tijd over gepraat, maar om kort te zijn. Er is een ‘dient elkaar door de liefde’-groep opgezet. In die groep zitten langzamerhand steeds meer gemeenteleden, mannen en vrouwen.
We hebben twee kaartenbakken gemaakt. In de ene bak staat wat iemand de gemeenteleden kan aanbieden. Op de andere staat wat iemand graag zou willen ontvangen vanuit de gemeente.
Op mijn ene kaart staat: mensen helpen met geloof- en praktische problemen, zoals het invullen van een belasting- of ander formulier. Ik kan wel eens iemand rijden naar het ziekenhuis en wil helpen met het organiseren van activiteiten.
Op mijn andere kaart staat: heb hulp nodig bij schilderen van mijn huis, tuinonderhoud en kleine klusjes.
Er staan al heel wat kaarten in alle twee de bakken. Iedereen die meedoet aan dit project, belooft per week gemiddeld vier uur gratis diensten aan te bieden aan gemeenteleden. Het project bestaat nu drie jaar en het begint al aardig te lopen……”
Hoofdstuk 3: BELANGENBEHARTIGEND VRIJWILLIGERSWERK
3.1 Vrijwilliger in een ouderenbond
Ouderenbonden, vooral niet te verwarren met de ouderenpartijen, timmeren de laatste jaren veel aan de weg en groeien sterk. Door hun belangenbehartigende taken, beïnvloeden deze bonden de beeldvorming over ouderen positief. Er zijn drie groter bonden. De grootste is de Unie van Katholieke Bonden van Ouderen (Unie KBO), met nu zo’n 225.000 leden. De oudste bond is de huidige Algemene Nederlandse Bond van Ouderen (ANBO) met 205.000 leden. De Protestants Christelijke Ouderen Bond is de jongste, maar snelst groeiende bond. De afgelopen vijf jaar verdubbelde deze bond het ledental van 36.000 naar zo’n 83.000 leden. Ouderenbonden moeten niet verward worden met de recent opgerichte ouderenpartijen, die politiek willen bedrijven. De ouderenbonden zijn tegen deze “one issue” partijen.
De doelstelling van de ouderenbonden luiden globaal als volgt: het behartigen van belangen van alle ouderen in de samenleving en die van de leden in het bijzonder. Binnen deze belangenbehartiging vallen een groot aantal activiteiten. Activiteiten die zich richten op de individuele oudere, maar ook toekomstgerichte activiteiten, voor de hele groep ouderen. Deze laatste zijn er vaak op gericht om (plaatselijke) politiek te beïnvloeden. Iedere bond, die toegankelijk is voor de vijftigplussers, werkt vanuit de eigen grondslag of identiteit.
De ouderenbonden zetten zich, waar mogelijk in samenwerking, op landelijk, provinciaal en plaatselijk niveau in voor goede ouderenhuisvesting, voldoende bejaardenoorden en verpleeghuizen, verkeersproblematiek, gezondheidszorg en inkomen. Tevens proberen ze een lans te breken voor het blijvend kunnen meedenken, meespreken en meebeslissen op alle terreinen van het ouderenwerk. Ouderen kunnen vanuit de eigen situatie uitstekend aangeven welke problemen zich voordoen bij het ouder worden. De bonden werken toekomstgericht, voor de ouderen van NU en LATER. Het blijkt dat daaraan steeds meer ouderen een bijdrage willen en kunnen leveren.
In de praktijk blijken zowel de jongeren als de ouderen een verkeerd beeld van ouderenbonden te hebben. Vele mensen zeggen zich te jong te voelen voor het lidmaatschap van een ouderenbond en denken dat er alleen maar sociëteitachtige activiteiten plaatsvinden. Dit is allerminst waar. Juist de “jongere ouderen”, kunnen heel goed werk doen in de ouderenbonden. Ze behartigen daarmee niet alleen de belangen van de huidig groep ouderen, maar zijn ook voor henzelf toekomst gericht bezig.
In de vele plaatselijke afdelingen, vinden heel gevarieerde activiteiten plaats, zoals:
– ‘Ouderen helpen ouderen’. In werkgroepverband wordt er vriendschappelijk huisbezoek gebracht of klusjes bij anderen opgeknapt. Maar er zijn ook ouderen die een zogenaamde ombudsfunctie vervullen. Ze geven adviezen en voorlichting.
– Huisvestingsgroepen: dit zijn groepen die zich plaatselijk inzetten voor betere woningen voor ouderen. De leden van deze werkgroepen geven adviezen aan gemeentebestuurders en woningbouwverenigingen, bijvoorbeeld over aanpasbaar bouwen en veiligheid in en om de woning. De gezamenlijke ouderenbonden ontwierpen toetspunten voor zogenaamde levensbestendige huisvesting en bedachten het zogenaamde Seniorenlabel.
– Verkeersgroepen houden zich bijvoorbeeld bezig met verkeersonveilige situaties, oversteekplaatsen, veilige fietspaden enzovoorts. Zij vragen hiervoor aandacht bij de gemeenteraad of gemeentelijke commissies.
– Projecten op het gebied van de thuiszorg, waaronder in sommige plaatsen groepen terminale thuiszorg en ondersteuning mantelzorg.
– Werkgroepen in verband met de Wet Voorzieningen Gehandicapten. Deze werkgroepen houden zich met name bezig met de nieuwe ‘zorgplicht’ van de gemeenten. De leden behartigen de belangen van zowel de jongere als de oudere gehandicapten op het gebied van de zorgvoorzieningen, zoals aanpassingen in de woning, vervoersvoorzieningen, rolstoelmogelijkheden en dergelijke.
Er zijn leden die zitting hebben in stichtingsbesturen van ondermeer Welzijn Ouderen, thuiszorg en dergelijke. Ook komt het voor, dat er leden afgevaardigd zijn in een Seniorenraad, andere gemeentelijke commissies of Regionale Patiënten en Consumenten Platforms.
In de meeste afdelingen worden er regelmatig ledenvergadering gehouden. Op deze vergaderingen komen de meest uiteenlopende onderwerpen aan de orde. Naast ontspannende activiteiten worden er ook belangenbehartigende onderwerpen besproken. Het komt regelmatig voor, dat het afdelingsbestuur voor de leden een reis organiseert.
Landelijke vertegenwoordigers onderhouden goede contacten met diverse ministeries. In de diverse ouderenbonden is er voor vrijwilligers steeds meer werk te doen, op allerlei terreinen.
3.2 Ombudswerk
‘Na tien cursusmiddagen, verzorgd door de gemeente, ben ik nu eindelijk ombudsman. Raar eigenlijk hè, wanneer je jezelf als vrouw ombudsman noemt. Maar landelijk is ombudsman nu eenmaal een ingeburgerd begrip, dus….’, aan het woord is Marian Verwoerd (57).
‘Bij ons in het dorp is er een zogenaamd centraal loket voor ouderen. In veel plaatsen is er zo’n loket. Het doel is dat iedereen terecht kan voor informatie, maar er ook om hulpverlening kan vragen. Daarom zijn de taken scherp gescheiden. Er is een beroepskracht, die de privacygevoelige onderwerpen zoals persoonlijke hulp, behandelt. Maar mensen die komen voor informatie of voorlichting, worden geholpen door een vrijwilliger.
Die vrijwilligers hebben dus allemaal een opleiding gehad op kosten van de gemeente. Zij weten nu hoe de sociale kaart in elkaar zit. Welke instellingen er wel en niet zijn en waarvoor en hoe deze werken. Ook zijn de vrijwilligers wegwijs gemaakt in allerlei regelingen en gemeentelijke verordeningen. Door de gemeente zijn ze vervolgens aangesteld als ombudsman. Twee keer per week is er een spreekuur, waar ouderen kunnen komen voor allerlei informatie. Dat kan gaan over huisvestingsmogelijkheden, huursubsidie, diverse gemeentelijke heffingen enzovoorts. De mensen worden zo goed mogelijk doorverwezen of van advies voorzien. Van ieder bezoek wordt een verslagje gemaakt. Hiervoor zijn voorgedrukte formulieren ontworpen. Eens in de maand hebben we een bespreking met de beroepskracht en iemand van de gemeente. Er wordt geïnventariseerd welke vragen er gesteld worden. Daarop stemt de gemeente het voorlichtingsbeleid af. Ook kunnen de vrijwilligers daar van elkaar horen hoe de spreekuren verlopen. Het is de bedoeling om na verloop van tijd een boekje over de 100 meest gestelde vragen uit te geven. De vrijwilligers worden daarbij zoveel mogelijk betrokken.
Elk jaar is er een bijscholingscursus, want er verandert nogal eens wat. Tussendoor komt er regelmatig nieuw voorlichtingsmateriaal. We gebruiken een systeem van het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW) en bijna dagelijks komen de nieuwste, voornamelijk landelijke regelingen binnen. Via de gemeenteambtenaar krijgen we ook geregeld de nieuwe raadsbesluiten door.
Ik moet u zeggen, dat ik politiek steeds meer betrokken raak bij het gemeentelijk beleid. Ik ben ook al wel eens tegen zaken aangelopen, die ik bij de gemeente ambtenaar heb aangekaart. Eén keer is mij gevraagd de zaak voor te leggen aan de wethouder, die er ook werk van heeft gemaakt op een raadsvergadering.
Het ombudswerk is overigens geen werk dat iedereen zo maar kan doen. Je hebt wel ervaring nodig in het omgaan met mensen. Je moet goed kunnen luisteren en bepaalde zaken duidelijk kunnen uitleggen’, aldus mevrouw Verwoerd.
3.3 Patiënten- en consumentenplatforms
Kees van Houwelingen (70) is gepensioneerd verpleegkundige, kerngezond en nog altijd actief in de belangenbehartiging van patiënten. Hij geeft aan, dat iedereen wel organisaties kent die zich sterk maken voor specifieke groepen patiënten. Bijvoorbeeld de groep met hart- en vaatziekten, leiders aan psoriasis of mensen met darm/leverklachten. Deze organisaties zetten zich in voor mensen met dezelfde klachten. Voor een aantal van deze organisaties wordt jaarlijks gecollecteerd. Natuurlijk collecteert ook hij voor een aantal van deze organisaties.
Maar er zijn in heel Nederland sinds een aantal jaren 27 regionale patiënten/consumentenplatforms. Deze platforms zijn ontstaan door een bundeling van diverse specifieke en algemene patiëntenplatforms. Vanuit allerlei groeperingen, waaronder de ouderenbonden en bijvoorbeeld de Nederlandse Patiënten Vereniging (NPV) hebben leden zitting in deze regionale platforms. De deelnemers komen uit de grote variatie van belangenorganisaties en praten mee over de patiënten/consumentenbelangen in de regio. Een taak die steeds belangrijker en ook waardevoller wordt.
De vrijwilliger in een patiënten/consumentenplatform moet verstand hebben van de gezondheidszorg en zal op dit brede terrein beleidsmatig moeten kunnen meedenken, binnen de taken en functies van een dergelijk platform. En zo’n regionaal patiënten/consumentenplatform (RP/CP) heeft nogal wat taken en functies, zoals:
* voorlichting en informatie geven aan patiënten en consumenten;
* zorgdragen voor de klachtenopvang in de regio;
* het geven van ondersteuning aan de diverse aangesloten organisaties;
* deelname aan patiënten-,cliënten-, of bewonersraden van instellingen;
* deelname aan verzekerdenraden;
* algemene belangenbehartiging van patiënten en ‘consumenten’;
* mede ontwikkeling van een regiovisie in het kader van de gezond- heidszorg.
Van Houwelingen, zelf lid van de Unie KBO, zet zich in eerste plaats in voor de oudere patiënten. Hij vindt dat de gezondheidszorgorganisaties goed bereikbaar moeten zijn en blijven voor iedere patiënt. En wanneer hij dat zegt, bedoelt hij dit zowel letterlijk als figuurlijk. Gebouwen moeten goed toegankelijk en makkelijk bereikbaar zijn, ook met het openbaar vervoer. Maar de gezondheidszorg moet ook financieel goed bereikbaar zijn. Daarom zijn er goede afspraken nodig met de verzekeraars.
Van Houwelingen werkt niet alleen. Uit de gezamenlijke ouderenorganisaties is er een groepje leden gevormd met wie hij samen de vergaderingen voorbereid. Ieder leest een aantal stukken en probeert zich daarover een mening te vormen. Zowel voor als na iedere platformvergadering komt deze ondersteuningsgroep bij elkaar. De agenda wordt doorgenomen en met elkaar worden er standpunten ingenomen, die Kees zal uitdragen in het platform. Soms komen er ook heel principiële zaken aan de orde, zoals laatst toen er gesproken werd over de mogelijke komst van een hospice in de regio. Een hospice is een huis waar stervenden, door familie en vrijwilligers, zo goed mogelijk en vanuit een huiselijke invalshoek geholpen worden in de laatste periode van hun leven. De hospicebeweging werkt echter vooral met menselijke zorg, pijnbestrijding en is tegen euthanasie. Dat zijn moeilijke zaken om een goed oordeel over in te nemen.
Kees geeft ook nogal eens voorlichting over de patiëntenbelangen. Soms voor groepen ouderen, maar recentelijk ook op een middelbare school. Voor geen goud wil hij deze vrijwilligerstaken missen.
3.4 Gildenprojecten
Over Gildenprojecten is heel veel te schrijven. In een ander deeltje in deze reeks zal er dan ook uitvoering op worden ingegaan. Toch kan deze belangrijke vorm van vrijwilligerswerk hier niet onvermeld blijven. In 1984 waren er twee motieven waarom in Amsterdam het Gildenproject werd gestart. De maatschappelijke participatie van ouderen moest er door vergroot worden. En de beeldvorming van ouderen moest worden verbeterd. Vanaf die tijd is er op vele plaatsen in het land hard gewerkt om Gildenprojecten van de grond te krijgen.
Het Gildenproject heeft een vierledig doel om alle vijftigplussers de mogelijkheid te geven hun kennis en ervaring door te geven aan anderen. Het project wil de mogelijkheden van ouderen vergroten door het bieden van een zinvolle tijdsbesteding. Het wil de kennis en ervaring die onder de ouderen aanwezig is samenbrengen. Ook wil het Gildenproject stimuleren dat kennis en ervaring worden gebruikt en overgebracht. Tenslotte vindt het Gilde dat het project moet bijdragen aan een positieve beeldvorming over ouderen.
In het kort werkt het Gildenproject op de volgende manier: Vijftigplussers die bepaalde kennis en/of ervaring hebben opgedaan, bieden via oproepen en advertenties aan, dat zij hierin les willen geven. Dat kan aan zowel jongeren als aan ouderen. Belangstellenden kunnen zich inschrijven voor de bijeenkomsten waar zij van de ouderen vrijwilliger zijn/haar kennis, vaardigheden of kunde kunnen leren.
Enkele praktische mogelijkheden: een klompenmaker leert anderen hoe klompen met de hand worden gemaakt. Een nettenboeter doet hetzelfde. Een ander leert hoe je poppen moet aankleden in de goede klederdracht van die streek. Een volgende leert jongeren meer over sterrenkunde enz.
Het Gildenproject voorziet in een behoefte. Wel is het regelmatig moeilijk aan geld te komen om de boodschap uit te dragen. In sommige gemeenten krijgt het Gilde kleine subsidie om advertenties te plaatsen. In andere plaatsen geven Stichtingen Welzijn Ouderen, of de gemeente zelf, het Gildenproject ruimte op hun eigen pagina in een huis-aan-huisblad. Via het sociaal cultureelwerk, een stichting welzijn ouderen, maar soms ook in een kerkzaal, is er wel ruimte te krijgen om het Gildenproject daadwerkelijk uit te voeren. Of er een Gildenproject in de gemeente is kunt u veelal te weten komen via de Stichting Welzijn Ouderen of de gemeentegids.
3.5 Ondersteuning Mantelzorg
Mantelzorg is de zorg die familieleden, vrienden, buren en kennissen elkaar ongeorganiseerd geven. Het is vrijwilligerswerk, waarvoor niet gekozen wordt, maar dat je doet omdat het op je weg komt. Je vrouw wordt ziek en je verzorgt haar. Je oude buurman wordt steeds vergeetachtiger en je loopt eens vaker bij hem binnen.
Mantelzorg kan grote vormen aannemen, waarbij de mantelzorger soms voor een groot deel van het leven wordt ingeschakeld. Soms zelfs dag en nacht. De mantelzorger doet het, omdat het moet en omdat hij het een opdracht vindt of vanuit huwelijkstrouw. Maar het dag en nacht klaar staan, soms wel jarenlang, kan je uitmergelen. Je kan er aan onderdoor gaan. En met wie moet je dan praten. Waar kun je hulp vinden?
De belangstelling groeit voor deze problemen die vele tienduizenden dagelijks ondervinden, ook in ons land met de vele mogelijkheden. In het kader van het Flankerend Ouderenbeleid zijn er maatregelen getroffen die voor verlichting kunnen zorgen met name aan de familie van ouderen. Er is dagopvang ontstaan. Er zijn Open Tafels gekomen. In sommige gevallen kan een echtgenoot voor enkele weken worden opgenomen in een verzorgingshuis. Huisartsen weten vaak meer over verschillende mogelijkheden van opvang. Onder andere ontwikkelen de ouderenbonden mogelijkheden voor ondersteuning van mantelzorg. De Protestant Christelijke Ouderen Bond vliegt in 1995 samen met Wilde Ganzen voor het opzetten van steunpunten voor ondersteuning mantelzorg. Die steunpunten kunnen worden opgezet door professionele instellingen, maar er kan ook gewerkt worden met vrijwilligers, die vaak zelf ervaring hebben opgedaan in de mantelzorg.
Vanuit die steunpunten kunnen er gespreksgroepen worden opgericht, waar mantelzorgers met elkaar in contact worden gebracht en met elkaar kunnen praten. Waar ideeën kunnen worden doorgeven. Waar ze met elkaar kunnen lachen, huilen en bidden. Waar ze even ‘vrij’ zijn en waar ze de moed kunnen oppakken om weer verder te gaan.
Vanuit die steunpunten kunnen er ook spreekuren worden opgezet, waar mantelzorgers terecht kunnen met hun persoonlijke verhaal, met hun zorgen en met hun vragen. Vragen die gaan over het leven of over de dood. Maar ook vragen van praktische aard. Wat zijn de wegen om verlichting te krijgen in de zwaardrukkende hulp die ik nu moet geven. Zijn er mogelijkheden om ook eens een korte vakantie te hebben en is er dan een opvangmogelijkheid voor degene die ik nu help? Vragen waar vele mensen mee worstelen. Het is wenselijk dat er in alle gemeenten zo’n ondersteuningspunt mantelzorg komt en daar zijn naast geld, veel vrijwilligers voor nodig.
Maar voor goede mantelzorg is er meer nodig. Ook daarvoor zetten patiëntverenigingen en ouderenbonden zich voor in bij hun belangenbehartiging. De politiek zal meer mogelijkheden moeten scheppen, zodat er zorgverlof kan ontstaan. Werkenden moeten meer mogelijkheden krijgen om vrijaf te nemen wanneer er in hun familie zorg nodig is. Dat geldt voor oudere werknemers waarvan de ouders tegenwoordig vaak tot zeer hoge leeftijd zelfstandig wonen, maar ook voor jongere werknemers met een gezin. Het zijn zo maar een paar voorbeelden om aan te geven dat er voor de ondersteuning mantelzorgers zowel in het voorbereidende als in het uitvoerende werk nog veel (vrijwilligers)werk aan de winkel is.
3. 6Ouderentelefoon
“In deze tijd van veranderingen, ingewikkelde regelgeving en -procedures, krijgen steeds meer mensen behoefte aan informatie. Velen zien door de bomen het bos niet meer. Er zijn ook zoveel verschillende instellingen, regelingen en verordeningen tegenwoordig. Het aantal bevoegdheden van de gemeenten groeit en door de bezuinigingen ontstaan er steeds meer uitzonderingsclausules, of worden er regels geschrapt. De veranderingen zijn niet bij te houden. Daar lopen niet alleen jongeren tegenaan, maar zeker ook de ouderen. Om deze groep tegemoet te komen, is er vanuit de protestantse ouderenbond enkele jaren geleden een initiatief genomen dat leidde tot de Landelijke Informatie Telefoon Ouderen (LITO). Deze telefoon werd aanvankelijk bemenst door leden van deze ouderenbond en Stichting De Ombudsman. Later werd het een project van de gezamenlijke ouderenbonden. Opvallend was het dat er die tijd veel plaatselijke informatiepunten voor ouderen opgericht werden. Ook werden er in die periode aanzetten gegeven tot het oprichten van plaatselijke en provinciale telefonische hulpdiensten voor ouderen. Dat betekende dat de LITO na verloop van tijd kon worden opgeheven. Alleen de gezondheidstelefoon is, vanuit de Katholieke Ouderenbond, momenteel nog bereikbaar, aldus Jan de Korte (64), die vrijwilliger bij een provinciale Ouderen Telefoon is.
Als we Jan vragen waarover ouderen bellen, geeft hij allereerst aan dat veel mensen anoniem bellen. De meeste bellers zijn vrouwen rond de zeventig jaar. De gesprekken gaan vaak over relaties en eenzaamheid. Verder is er veel vraag naar informatie over huisvesting en inkomen. Een enkele keer wordt leeftijdsdiscriminatie aan de orde gesteld en gaan de gesprekken over psychosociale, maatschappelijke en materiële problemen.
Deze telefoon is momenteel één jaar bereikbaar. In die periode is het opgevallen, dat er ook ‘s nachts mensen willen bellen. Daarom zijn de diensten zodanig uitbreid, dat ouderen nu 24 uur per dag kunnen bellen. De vrijwilligers kunnen via een aantal plaatselijke telefoonnummers worden gebeld. “Het gaat voorlopig om een experiment, maar bij voldoende bellers, gaan we er zeker mee door”, aldus een enthousiaste en gemotiveerde Jan.
3.7 Vrijwilligerswerk buiten Nederland
Oud-managers die het jammer vinden, dat de door hen opgedane kennis en ervaring door bijvoorbeeld pensionering, niet meer zinvol wordt benut, kunnen als expert en oud-manager nog veel betekenen voor kleine en middelgrote bedrijven in diverse landen. Het Programma Uitzending Managers (PUM) is voor hen een prima organisatie, die al vanaf 1978 bestaat. In samenwerking met de toenmalige minister voor Ontwikkelingssamenwerking De Koning, werd PUM in dat jaar opgezet, door het Nederlands Christelijk Werkgeversverbond (NCW) en de Vereniging Nederlandse Ondernemers (VNO). In 1993 stonden er al zo’n 1.670 experts ingeschreven, met een gemiddelde leeftijd van 59 jaar.
PUM zendt oud-managers uit naar landen over de hele wereld, met name om kleine en middelgrote ondernemingen te adviseren. PUMmers werken op vrijwillige basis. Zij ontvangen dus geen salaris, maar PUM betaalt wel de reiskosten naar het land en eveneens de verzekering en een bescheiden zakgeld. Huisvesting, levensonderhoud, transport en kantoorfaciliteiten worden door het bedrijf ter plekke betaald. Hoe lang een adviseurschap moet duren, bepalen het betrokken bedrijf en de oud-manager in overleg. Wanneer de missie twee maanden of langer gaat duren, mag de adviseur de echtgenoot meenemen.
Binnen PUM zijn er landen- en sector coördinatoren werkzaam. Hun taak is het zogenaamde “matchen”, het zoeken van de juiste expert bij de juiste aanvraag. PUM heeft projecten in Afrika, Azië, Latijns Amerika, Centraal- en Oost Europa.
Eén van de belangrijke sectoren in veel ontwikkelingslanden is bijvoorbeeld het toerisme. Experts van de PUM worden uitgezonden ter ondersteuning van de horeca. Maar ook bouw, transport, bankwezen en grafische industrie zijn terreinen waarop PUMmers worden uitgezonden. PUM werkt ook andersom. Wanneer een adviseur in een bepaald bedrijf adviezen geeft, bekijkt deze of het wenselijk is, dat er eigen mensen uit dat bedrijf opgeleid moeten worden. Wanneer dat zo is, bepaalt de adviseur of er iemand in Nederland bijgeschoold dient te worden. Op deze manier komen er tegenwoordig ook trainees naar Nederland om opleidingen te volgen en/of stage te lopen bij bedrijven.
Hoofdstuk 4: VRIJWILLIGERSWERK EN EDUCATIE
4.1 Leesgroepen
Hoe vaak komt het voor, dat je een bepaald boek wilt lezen, maar er eigenlijk niet aan toe komt? Je beeldt je in dat je geen tijd hebt. Je hebt al zoveel te doen en omdat je niet persé moet lezen, doe je maar wat anders, bijvoorbeeld televisie kijken. Hoe vaak komt het voor, dat je veel over een bepaalde schrijver hoort of in de krant leest en er nooit aan toe komt om één of meerdere van zijn boeken te lezen, terwijl je dat eigenlijk wel wilt?
Deze vragen stellen veel mensen zich, zonder er ooit aan toe te komen echt een boek ter hand te nemen. Johanna van der Zee (62) was één van hen.
Toen ze op 50 jarige leeftijd zichzelf regelmatiger die vragen ging stellen, heeft ze er eens over gesproken met een goede kennis. Het bleek, dat deze hier ook wel eens over nadacht en er zelfs wel met anderen over gesproken had. Hoewel ook die wel graag literatuur wilde lezen, kwamen de meesten er nooit aan toe. Er was altijd wel een excuus.
Johanna heeft met dit gesprek in haar achterhoofd nog wel anderhalf jaar rondgelopen en toen de knoop doorgehakt. Ze is er steeds gerichter over gaan spreken met anderen en stelde een lijst op van mensen die geïnteresseerd waren in lezen. Op een goed moment heeft ze aan al de mensen op haar lijst een brief geschreven. Iedereen werd uitgenodigd voor een koffievisite. Niemand wist dat ook de anderen waren uitgenodigd. Wonderlijk genoeg was er maar een enkele afmelding. Verreweg de meesten waren deze avond aanwezig, terwijl iedereen toch steeds had geroepen het zo druk te hebben.
Toen en daar is de leesgroep geboren. Met elkaar is een vaste avond in de maand vastgesteld, waarop de groep bij elkaar komt. Dat gebeurt op wisselende adressen. Om beurten is er iemand gastvrouw/-heer, verzorgt de koffie en het fris en stelt het huis ter beschikking. Deze gastvrouw/-heer is de volgende keer gespreksleider.
Met elkaar is er nagegaan waar ieders persoonlijke interesse lag. Het viel op dat bepaalde schrijvers en boeken door meerdere genoemd werden. Twee aanwezigen hebben een lijst opgesteld die met elkaar is besproken. Daaruit is een keuze gemaakt voor een heel jaar. Eén boek per maand en dat voorlopig tien keer per jaar. Sommigen zijn lid geworden van een boekenclub, anderen halen de boeken in de bibliotheek. Maar allemaal zorgen ze ervoor het boek gelezen te hebben voor de bijeenkomst.
In het begin bespraken ze een boek ‘in het wilde weg’. Maar na verloop van tijd is er afgesproken de boeken op thema’s te lezen. Ieder boek kun je lezen vanuit verschillende invalshoeken. Om er een paar te geven: je kunt nagaan vanuit welke mensmaatschappijvisie het boek is geschreven. Ook kun je het boek lezen vanuit de invalshoek, waarbij je nagaat hoe de hoofdfiguur omgaat met God, zijn naaste of de natuur.
Al doende kwam er meer structuur in de leesgroep. Ook veranderde de samenstelling van de groep. Het bleek, dat voor een goede bespreking de groep tussen de zes en tien personen moet tellen. Er ontstond een natuurlijke selectie tussen lezers die meer voor het plezier wilden lezen en voor de gezelligheid over een boek wilden napraten en zij die dieper op een boek wilden ingaan.
De groep van Johanna begint tegenwoordig het ‘leesseizoen’ met een inleiding over de schrijvers van wie er dit jaar boeken worden gelezen. Daarnaast spreken de groepsleden vooraf over een opdracht. In die opdracht wordt aangegeven vanuit welke invalshoek het boek gelezen wordt. Aan de hand van die opdracht wordt achteraf het boek besproken. In de loop der jaren is er in haar groep vastgesteld om tenminste één keer per jaar een gedichtenbundel te lezen en bespreken. Dat was voor de meesten iets totaal nieuws, maar het bevalt goed.
Met de verschillende leesgroepen is onderling afgesproken om tenminste éénmaal per jaar een dagje uit te gaan. Dat verdiept de band en verstevigt de vriendschap. Uit die gesprekken die er op zo’n dag plaatsvinden, is het duidelijk geworden dat alle ‘leden’ meer zijn gaan lezen, van welke groep ze ook lid zijn. Zowel de modernere als de wat oudere literatuur zijn ze beter gaan begrijpen. Wat ook opvalt, is dat de deelnemers over het algemeen veel bewuster met de tijd omgaan. Ze plannen meer, zodat het lezen niet meer in de verdrukking komt.
Johanna is blij dat ze ooit als vrijwilligster de stap heeft gezet al die
potentiële lezers bij elkaar te roepen waardoor de leesgroep een feit werd. Zij kan het iedereen die een beetje van lezen houdt van harte aanbevelen.
4.2 Stadsrondleidingsgroepen
Je woont al jaren in een dorp of stad. Je weet er de mooiste, historische en interessante plekjes te vinden. Het is dan toch te begrijpen, dat je die plekjes ook aan anderen wilt laten zien. En het is logisch dat je die ander dan ook wat vertelt van de geschiedenis en de wetenswaardigheden van al dat moois.
Dat is gebeurd met Peter Rietveld (72). Hij woont zijn hele leven al in hetzelfde plaatsje en kent er vrijwel iedereen. Hij weet wie er, wanneer en waar heeft gewoond, wat er met bepaalde families is gebeurd in de oorlogsjaren en wanneer bepaalde huizen zijn gebouwd of gerenoveerd. Jaren geleden is hij lid geworden van de heemkundige kring en weet zodoende veel van de plaatselijke geschiedenis.
Wanneer Peter met zijn visite een wandeling maakte, kon hij hen altijd veel vertellen bij de mooiste plekjes die hij hen liet zien. Over het algemeen waren zij zeer geïnteresseerd en sommigen kwamen vaker bij hem langs om nog meer te zien en te horen. Dat heeft Peter op een idee gebracht.
In overleg met de gemeenteambtenaren, is er een gesprek geweest met de plaatselijke VVV. Peter heeft aangeboden een paar mooie en interessante wandel- en fietsroutes uit te zetten, waarover historisch gezien veel te vertellen is. De VVV was hierin erg geïnteresseerd. Nadat Peter een aantal routes had uitgestippeld, zijn deze besproken en opgenomen in het toeristenplan. Peter heeft de coördinatie op zich genomen en met een paar vrienden uit de heemkundige kring een stadrondleidingsgroep opgezet. Met elkaar hebben ze de routes gefietst en gelopen. Ieder vertelde wat hij of zij wist van bepaalde gebouwen en andere plekjes op de diverse routes. Aldoende zijn de verhalen uitgebreid en aangepast. Het was erg leerzaam voor henzelf en in de afgelopen jaren is het aantal toeristen toegenomen.
Door de komst van de rondleidinggroep zijn er meer inwoners geïnteresseerd geraakt in zowel de geschiedenis als de situering van de gemeente. In overleg met de VVV wordt er om de twee jaar één alternatieve route uitgezet, die op twee zaterdagen kan worden gelopen of gefietst. Voor deze routes wordt echt alles ‘uit de kast’ gehaald om er een onvergetelijke gebeurtenis van te maken. Met een plaatselijke fotograaf en fotomateriaal uit het gemeentearchief wordt er een kleine brochure uitgegeven. Hierin staan de foto’s van de belangrijkste onderdelen uit de route, samen met een beschrijving. Iedere deelnemer aan de tocht kan de brochure tegen kostprijs kopen. Jaarlijks groeit de belangstelling voor deze unieke tocht.
Opmerkelijk is, dat er steeds meer jongeren geïnteresseerd raken. Een aantal is lid geworden van de heemkundige kring. En ook de groep die meedoet aan de tweejaarlijkse tocht wordt allengs groter. Zij krijgen een speciale korting op het inschrijfgeld. Op deze manier leren zij spelenderwijs veel van hun geboortestreek. Ze bouwen met de brochures een wetenswaardig archiefje op en kunnen later de taak van hun “oude buren” overnemen.
Peter is nu in overleg met de scholen. Het lijkt hem waardevol om tijdens het vak geschiedenis of maatschappijleer schoolgroepen rond te leiden en de jongelui op een leuke manier kennis te laten maken met de plaatselijke geschiedenis en architectonische schoonheid.
4.3 Fauna en flora groepen.
“Heeft de flora of de fauna je interesse, dan is het mogelijk om groepen mensen wat meer te vertellen van je favoriete onderwerp. Naast Stadsrondleidingsgroepen kun je denken aan vrijwilligerswerk in de natuur, in dierentuinen of anderszins. Het is mooi werk om anderen te vertellen, wat jij weet van bepaalde bloemen, planten of dieren. In Burgers’bush te Arnhem zijn vrijwilligers actief om groepen bezoekers rond te leiden en zodoende meer kennis te geven over al die soorten planten en bloemen die in de tropische hal groeien. Ook weten deze vrijwilligers veel af van de dieren die in de hal wonen en leven. Op geanimeerde wijze worden de bezoekers rondgeleid en steken tijdens de wandeling heel wat op over bepaalde groei- en bloeiwijzen van de voorkomende beplanting. Omdat de vrijwilligers de hal kennen ‘als hun broekzak’, weten zij precies waar zij de bezoekers op moeten wijzen en waar de mooie ‘fotoplekjes’ zijn. De ‘bush’ komt tot leven. De bezoeker leert onderscheiden welke planten er groeien in de diverse werelddelen.”
Als Monique Jansen (63) er zo over praat wordt ze helemaal lyrisch. Zijzelf geeft al jaren rondleidingen in een mooi duingebied. Ze kent verreweg de meeste mossen, plantjes en andere soorten van begroeiing. Soms kruipt ze uren over de duinen met een vergrootglas en laat de mensen die ze begeleidt, genieten van de schoonheid van de natuur en haar kennis over dit alles. In al die jaren heeft ze geleerd waar de vogels nestelen en op welke plaatsen de holen van andere dieren zijn te vinden. Een rondleiding met haar is onvergetelijk.
Je kan dit werk ook niet zomaar doen. Zij is lid van de natuurbescherming en doordat zij hier haar hele leven al in de buurt woont en zo enorm geïnteresseerd is in de natuur, mag ze dit doen. Maar ze kan zich voorstellen, dat er voor de liefhebber ook nog wel mogelijkheden zijn om ook op andere plaatsen een soortgelijke vorm van vrijwilligerswerk te doen.
Monique raadt iedereen die van de natuur houdt en er veel kennis over heeft of wil krijgen, aan, in de eigen omgeving eens te kijken of er al een vrijwilligersorganisatie is die zich hiervoor inzet. Zo niet dan is het te overwegen om eens op het stadhuis of met de plaatselijke VVV te gaan praten of er niet zulke initiatieven ontwikkeld kunnen worden. Het is niet alleen mooi en gezond werk. Het is ook leuk om aan anderen door te geven wat jij van de planten, de natuur, de bloemen en/of dieren weet. Tegelijkertijd wordt je ertoe aangezet veel te blijven lezen, om ook zelf steeds meer te weten te komen. Je blijft daardoor zelf bezig. Geeft aan anderen eveneens impulsen om zich verder te verdiepen in de natuur. Je merkt dat er dan nog zoveel niet bekend is en dat je iedere dag er meer bijleert. Maar het allermooist is, dat jezelf steeds bezig bent midden in de natuur en kunt genieten van alles dat zo mooi is gemaakt.
4.4 Taalgroepen
Er zijn nogal wat mensen in Nederland, die vroeger niet de mogelijkheid hebben gekregen om talen te leren. Vaak moesten zij na de lagere school thuis helpen of gaan werken om de kost mee te verdienen. Van al deze mensen zijn er in de loop der jaren heel wat kinderen geëmigreerd naar Australië of Amerika. Ook na de bevrijding in 1945 zijn er heel wat Hollandse meisjes met Canadezen getrouwd en in dat land gaan wonen. Het gevolg is, dat er nogal wat ouderen zijn die de huidige taal van hun (achter)klein kinderen niet kunnen verstaan of lezen, laat staan spreken. Op deze manier vervreemden familieleden van elkaar en velen vinden dat erg jammer en onwenselijk.
Natuurlijk zijn er in ons land heel wat sociaal-culturele centra en Volkshogescholen die taalcursussen organiseren, waaraan ook ouderen kunnen deelnemen. Maar lang niet alle ouderen kunnen of willen de kosten daarvoor betalen. En er zijn ook mensen die liever met alleen leeftijdsgenoten zo’n taalcursus willen doen.
Dat bracht Flip Seldenraat (68) op het idee om, met ouderen die daaraan behoefte hebben, een taalgroep te starten, gewoon bij zichzelf thuis. Vroeger gaf hij les op de MULO en latere MAVO. Met name heeft hij veel lessen Frans en Engels gegeven. Hij ontwikkelde een methode om op een gezellige manier, samen met andere ouderen één van deze talen te leren. Via een journalist bij de regionale pers kreeg hij enkele artikeltjes in de huis-aan-huisbladen. Daar hebben nogal wat mensen op gereageerd.
Naast het leren van woordjes en het leren spreken, wordt er veel aandacht besteed aan het schrijven van eenvoudige brieven. In een heel rustig tempo wordt de kennis van taal en grammatica opgebouwd. De deelnemers vertellen elkaar wat ze hun (achter)klein kinderen willen zeggen. Met elkaar vertalen ze dit en schrijven het op.
Het is niet alleen leerzaam en gezellig, zo met elkaar bezig te zijn, het resultaat is dat ook de familieband er door verstevigd wordt. De (achter)klein kinderen vinden het geweldig leuk een eigenhandig geschreven brief in hun eigen taal van opa en oma te krijgen. De meesten schrijven dan ook regelmatig terug en aldoende leren de familieleden elkaar weer kennen. Heel interessant vinden de meesten het, de verschillen in cultuur te ontdekken. Het leven in een ander werelddeel verschilt nogal wat van het leven hier en nu in ons land. Dat geldt op allerlei gebied. Bij sommige opa’s en oma’s is er een uitwisseling ontstaan over hun leven als kind en dat van hun (achter)klein kinderen nu. Ook komen daarbij bepaalde normen en waarden aan de orde, maar ook het grote verschil in welvaart en ontwikkelingen in kerk en maatschappij.
Een aantal is ondertussen op bezoek geweest bij hun kinderen en konden voor het eerst heel direct met hun (achter)klein kinderen spreken, zonder bemiddeling van de ouders. Ook al gaat dat een eerste keer wat hortend en stotend, het gesprek was heel open. Zeker ook omdat de gesprekken met hen alleen gevoerd werden, zonder bemiddeling van een tolk. Op deze manier leren de verschillende generaties van elkaar. Er was weinig schroom, omdat er ook in de briefwisseling al een open relatie was ontstaan. “Ik ken mijn kleinkinderen in Canada nog beter dan de kleinkinderen die hier in Nederland wonen”, is een uitspraak die te denken geeft. Het spreekt de jongeren enorm aan, dat opa en oma moeite doen om in hun eigen taal te spreken en schrijven. Alleen dat al werkt drempelverlagend voor de omgang. De deelnemers praten er met veel emoties en ontroering over. Eén deelnemer vertelt, dat zijn kleinkind voor het eerst komt logeren.
4.5 Studiekringen
“Je hebt geschiedenis als hobby, maar doordat je een heel leven hard moest werken, heb je je maar weinig kunnen bezighouden met deze hobby. Natuurlijk, je las wel eens boeken over bepaalde perioden in de geschiedenis. Soms wel eens een paar streekromannen achter elkaar, bijvoorbeeld uit het begin van deze eeuw. Je haalde ook wel eens (kerk)geschiedenisboeken uit de bibliotheek. Maar echt studeren en je verdiepen in de stof, was er niet bij, dat kon ook niet met zo’n drukke baan.” Aan het woord is Bep Driest (58) in het dagelijkse leven is zij nog steeds zelfstandig verloskundige. Maar die taak is ze aan ‘t afbouwen. “Je kunt het voelen, dat je wat ouder wordt, wanneer je regelmatig ‘s nachts de deur uit moet. Het valt steeds minder mee. Maar het is en blijft prachtig werk.”
Nu zij het wat rustiger aandoet, heeft ze wat meer tijd voor haar hobby, geschiedenis. Met name is zij erg geïnteresseerd in de tachtig-jarige-oorlog, de opkomst van het Oranjehuis en de geschiedenis van de negentiende eeuw. Dus ging zij op zoek naar boeken. Lezen vindt ze fijn, maar als je je echt wilt verdiepen in de stof is het ook belangrijk om er met anderen over te kunnen praten. Daarom heeft Bep in een aantal supermarkten en in een huis-aan-huisblad een ‘advertentie’ geplaatst, om mensen bij elkaar te krijgen die ook belangstelling hebben voor deze onderwerpen. Natuurlijk praatte zij er ook wel eens over met haar cliënten. Op die ‘advertentie’ hebben zich aanvankelijk maar twee mensen gemeld. Een invalide man van 38 met een middelbare beroepsopleiding en een vrouw van haar eigen leeftijd die onlangs de moedermavo heeft gehaald. Met hun drietjes zijn ze gestart en begonnen bij het voorspel van de tachtigjarige oorlog. Ze lazen alle drie hetzelfde standaardwerk en ieder las tenminste één boek uit de verwijzingen erbij. Maandelijks komen ze bij elkaar in het plaatselijk restaurant. Met elkaar spreken ze over het onderwerp dat ze gelezen hebben. Maar na een paar bijeenkomsten merkten ze dat ze meer uitleg nodig hadden. Met elkaar hebben ze opnieuw een advertentie geplaatst en gevraagd of er niet een oud docent geschiedenis hen kon helpen. Toen dat niet lukte hebben ze contact gezocht met een aantal scholen en de zaak voorgelegd. Uit die contacten zijn ze terecht gekomen bij een man die ruim veertig jaar voor de klas van een middelbare school heeft gestaan. Hij gaf geschiedenis als voorkeursvak.
“Hoewel deze man aanvankelijk niet veel zag in zo’n studiekring, gezien zijn leeftijd (71), heeft hij later toch toegestemd. Het is nu drie jaar later en maandelijks hebben we niet alleen heel gezellige bijeenkomsten. Maar we leren enorm veel. De groep is gegroeid tot 5 mensen en onze vrijwillige ‘leraar’ zet zich enorm in voor deze gemotiveerde groep. Ik kan me voorstellen dat studiekringen voor mensen met andere interesses dan geschiedenis ook heel goed kunnen functioneren”, aldus Bep.
Hoofdstuk 5: OVERIGE VORMEN VAN VRIJEWILKLIGERSWERK
5.1 Tuiniergroepen
Tuinieren is niet voor iedereen weggelegd. De één heeft er geen ‘feeling’ voor. De ander heeft geen tijd of geen tuin. Toch letten er veel mensen op de tuin van de buurman tuin. Hoevelen ergeren zich, als er in de wijk tuinen verwaarloosd bijliggen? Hoe kunnen we al die tuintjes er verzorgd laten uitzien, als niet iedereen zich ervoor kan of wil inzetten? Jaap Knepper heeft er ervaring mee.
“Als je in de tuin werkt, zie je de natuur, zoals de Schepper die ooit moet hebben bedacht. Heel mijn leven woonde ik in een flat. Gelukkig heb ik jarenlang een volkstuintje kunnen huren. Maar vier jaar geleden was dat ineens voorbij. We hebben geprotesteerd, maar dat hielp niets. Ik ben nu 59, zit parttime in de WAO en werk gedeeltelijk op een klein kantoortje. Mijn hobby is tuinieren, maar ik woon al jaren op een flatje. Natuurlijk, ik heb prachtige kamerplanten, maar lekker buiten in de tuin werken, daar kan echt niets aan tippen. Toen ik noodgedwongen mijn volkstuintje moest opgeven, heb ik wat anders bedacht. Ik liep door de stad en bekeek de tuinen. Het viel me op, dat er nogal wat verwaarloosd bij lagen. Ik heb toen briefjes opgehangen in diverse supermarkten. Op vrijwillige basis wilde ik wel één of twee tuinen onderhouden. Er is ook een berichtje in de krant gekomen. Dat ging makkelijk, want de journalist kende ik nog van de acties voor het behoud van de volkstuintjes. Kennelijk kwam het bericht betrouwbaar over en was het een goed aanbod. Er kwamen veel reacties op. Het blijkt dat mensen tegenwoordig zo druk zijn, dat de tuin en wie weet wat meer nog, erbij inschiet. Op twee adressen verzorg ik nu de tuin. We hebben de volgende afspraken gemaakt. De klant zorgt voor goed tuingereedschap en ik houd de tuin bij. Ik krijg koffie en tussen de middag een broodje. Het is heerlijk werk. De stad wordt er mooier door en de mensen zijn geholpen. Wat wil je nog meer? Sinds kort zijn er nog drie vrijwilligers bijgekomen.”
5.2 Opvoeden is moeilijk
“Gek eigenlijk hè, met zo’n ‘oude taart’ praten over opvoeden. Dat zou je nooit gedacht hebben? Opvoeden is toch een taak voor jonge ouders en zeker niet voor oma’s? Hoewel ik weet dat dat vooroordeel sterk leeft in de samenleving, zal ik nooit aan dat vooroordeel toegeven. Ik weet het, we staan pas aan het begin, maar ik heb alle moed, dat dit landelijk nog eens een groot succes gaat worden”.
Het klinkt vastberaden uit de mond van Inge Wouters (68). Zelf is ze moeder van vijf kinderen. Vier van hen zijn getrouwd en ze heeft ook alweer zeven kleinkinderen. Opvoeden heeft ze nooit een makkelijke taak gevonden. “Ja toen de kinderen nog klein waren, toen ging het allemaal gezellig en gemakkelijk. Maar ook onze kinderen werden groter en gaven steeds meer tegengas. Ze kregen een eigen wil en toen begonnen er ook in ons gezin problemen. In die tijd kwam ik nauwelijks tot niet aan lezen toe. Het vele werk met een gezin nam me enorm in beslag. Maar toch, onbewust miste ik wel gesprekken over opvoeding. Ik ben lid van een kerk en op vrouwenvereniging spraken we er wel eens over, maar doorgaans niet erg diepgaand. Ook op visite waren de kinderen nogal eens onderwerp van gesprek, maar dan alleen in de ‘vrouwenvleugel’, als u begrijpt wat ik bedoel. De mannen hadden heel andere onderwerpen waarover zij zich druk maakten. Maar nu de kinderen de deur uit zijn en ik wel eens met hen praat over hun omgang met hun eigen kinderen, merk ik dat er belangstelling bestaat naar mijn mening en vooral naar mijn praktische manier van aanpak. Ik merk in die gesprekken dat ik er goed over kan spreken. Ik heb een bepaalde mate van afstand gekregen en kan alles achteraf ook beter overzien. Dat geeft een bepaalde rust in de gesprekken en ik kan ze emotioneel nu ook goed aan. Naar aanleiding van die gesprekken ben ik begonnen me meer te verdiepen in opvoedingsvraagstukken. Ik heb verschillende Tv-programma’s over opvoeden gevolgd en merk dat er in grote lagen van de bevolking meer aandacht is ontstaan voor dit onderwerp. Ik heb me voorgenomen me meer met de kleinkinderen bezig te gaan houden. Niet om me met de opvoeding van de kinderen te bemoeien, maar veel meer om mijn kleinkinderen beter te leren kennen en zij mij.
Er verschijnen veel boeken over opvoeding, een heel bekende is het ‘Luisteren naar kinderen’ van Gordon. Vele opleidingsinstituten bieden cursussen aan voor jonge ouders. Erg goed allemaal in de hectische tijd van tegenwoordig. Maar waar ik eigenlijk niemand over hoor, is dat er een link gelegd moet worden tussen ‘jong’ en ‘oud’. Jongeren kunnen naar mijn stellige overtuiging veel van ouderen leren. Ouderen kunnen vanuit hun ervaring goed een gesprek tussen jonge ouders, zowel vaders als moeders dus, leiden. In mijn tijd kwam de opvoeding vooral neer op de schouders van moeder. Maar tegenwoordig, en ik ben het daarmee eens, worden ook vaders meer bij de opvoeding betrokken. Het is geweldig belangrijk, dat ouders met elkaar leren praten over de opvoeding van hun eigen kinderen. Je kunt dat doen op al die verschillende cursussen. Maar je kunt dat ook doen als oudere vrijwilliger, vanuit je eigen levenswijsheid en ervaring.
Ik ben maar eens begonnen in de kerk waarvan ik lid ben. In het kerkblad heb ik een stukje geschreven over opvoeden en om reacties gevraagd. Nou, die kwamen er. Op grond daarvan heb ik een lijst gemaakt van onderwerpen en me daar meer in verdiept. Okay, ik weet het, ik ben geen psychologe en geen groepswerkster, maar toch heb ik de vaders en moeders een keer bij elkaar geroepen in een kerkzaaltje. Eens in de twee maanden komen we bij elkaar. Ik verzorg de uitnodigingen. Met elkaar bespreken we een onderwerp dat we de volgende keer zullen bespreken. De ouders moeten dat vooraf met elkaar bespreken. Hoe het allemaal gaat worden weet ik nog niet, maar zoals gezegd: Ik heb er veel vertrouwen in.”
5.3 Fotograferen
“Je kunt je laten fotograferen en je kunt zelf foto’s maken. Foto’s-maken is een kunst, die je al doende steeds beter leert beheersen. Je kunt er zelfs een eigen stijl in ontwikkelen. Jezelf laten fotograferen is zeker geen mindere kunst. Natuurgetrouw, ontspannen en relaxt op de foto komen, is eveneens iets waar je je in moet oefenen.
Fotograferen is bepaald niet de goedkoopste hobby, hoewel de kleurenfoto’s tegenwoordig niet heel duur meer zijn. Wanneer je de hobby verder wilt uitbouwen, is een redelijke spiegelreflexcamera aan te bevelen. Fotografie is een hobby, die goed in een groep is te doen, liefst onder leiding van een ‘oud-fotograaf’. Foto’s kun je maken voor je eigen artistieke ontplooiing. Maar je kunt ook foto’s maken die gepubliceerd kunnen worden, ergens in de regionale pers.
Wanneer je in je leven veel hebt gefotografeerd en er feeling voor hebt, is het vaak de moeite waard om je foto’s eens met anderen te bespreken. Hoe kijken zij tegen jouw foto’s aan?
Wat vinden die anderen mooi, goed, spannend of saai aan jouw foto’s?
Het maken, ontwikkelen en afdrukken van zwart/wit foto’s kun je tot hobby maken, door een donkere kamer in te richten. Voor wie dat financieel niet is weggelegd, is er altijd de mogelijkheid om na te gaan of er ergens in de buurt een donkere kamer aanwezig is. Je kunt daarbij denken aan afspraken met een plaatselijke fotograaf, een vormingsinstituut, het sociaal cultureelwerk, een krant of misschien wel een Stichting Welzijn Ouderen.
Evenals in een Gildenproject kun je door het plaatsen van oproepen, mensen bij elkaar krijgen, met dezelfde interesses. Deze mensen vormen een groep, die elkaar adviezen geven over het fotograferen zelf en de gemaakte foto’s. Er worden ook wel opdrachten aan elkaar gegeven. Bijvoorbeeld het fotograferen van vlinders op een bloem, het fotograferen van mossen, landschappen of mensen. Maar ook het fotograferen bij onweer, in het donker of met tegenlicht. Op het gebied van fotograferen zijn oneindig veel onderwerpen en mogelijkheden te bedenken.
Met elkaar, als vrijwilligers in een groep, onder leiding van een gepensioneerd deskundige, worden de foto’s steeds artistieker, uitnodigender en indringender. Het gebeurt vaak, dat er na verloop van tijd een expositie wordt gehouden. Er zijn plaatsen bekend in Engeland, waar amateur en professionele kunstenaars in een gezamenlijke folder een route hebben uitgezet, waarop hun verschillende woningen liggen. In iedere woning hangen foto’s van een aantal mensen. Iedereen is welkom de route te rijden en aan te kloppen om de exposities te zien. Jaap Krol (71), ex fotograaf, overweegt op korte termijn een dergelijke route uit te zetten. Het kost veel tijd en werk, maar het is de moeite waard en het voelt fijn, je werk met anderen te delen.
Een heel andere kant van het fotograferen is het model zijn. Dat kan op oudere leeftijd heel goed. Klaas van Loenen (58) en Marieke Dronkers (61) zijn al jaren model voor amateurfotografen, die zich toeleggen op het fotograferen van modellen. Soms staan ze model wanneer ze kleding voor ouderen showen. Zowel Klaas als Marieke worden ook regelmatig gevraagd voor portretfotografie. Het is wel vermoeiend werk en je krijgt hooguit een onkostenvergoeding. Maar het plezier en de pret die je meestal hebt, vergoedt erg veel. Zowel Klaas als Marieke hebben hun grenzen duidelijk gesteld. Ze doen niet mee aan naaktfotografie en fotocampagnes over ouderen en seksualiteit. Dat laten zij maar aan anderen over.
5.4 Regionale Omroep
Met hard werken, goede ideeën, veel contacten en enthousiasme, kunnen ook vrijwilligers prima radioprogramma’s maken. En in de toekomst wordt de vraag naar goede programmamakers alleen nog maar groter. Want het aantal regionale en plaatselijke radio- en televisieomroepen groeit. Omroepen, die uitzenden in een bepaalde regio en voor een bepaalde publieksgroep. Al die omroepen hebben regelmatig vrijwilligers nodig. Mensen die programma’s kunnen opnemen of presenteren. Mensen die kunnen interviewen, of die verstand hebben van geluid- of beeldopnames.
Maar bij de regionale omroepen zijn nog véél meer mogelijkheden voor vrijwilligers. Wat te denken van het programmeren bij of het besturen van zo’n omroep? Er worden niet alleen radioprogramma’s voor ‘jan en alleman’ uitgezonden. Soms worden programma’s speciaal afgestemd op een bepaalde doelgroep, bijvoorbeeld zieken, kinderen, tieners, buitenlanders of vrouwen. Steeds vaker zijn er ook speciale uitzendingen voor de 50+-groep. De regionale radio is al ingeburgerd. Allengs ontstaan er ook steeds meer regionale televisieprogramma’s. Een nieuwe markt, die enorm in opkomst is en waar nog veel vrijwilligerswerk gedaan kan worden.
Jaap Milder (63) geeft aan, dat hij met volle overgave is begonnen aan een ziekenomroep. In eerste instantie draaide hij populaire muziek en verzorgde een verzoekplatenprogramma. Dat leverde veel brieven op. Sommige brieven waren nogal persoonlijk van aard. Jaap is op één van die brieven eens heel direct ingegaan. Hij heeft vooraf de schrijver gebeld en deze stemde er in toe tijdens de uitzending telefonisch geïnterviewd te worden. Onvoorstelbaar groot was het aantal reacties dat Jaap op dit eerste interview kreeg. Er kwamen vragen van allerlei aard en ‘stof’ genoeg om meerdere programma’s te vullen. Het bleek, dat veel reacties afkomstig waren van ouderen. In overleg met de programmacommissie heeft Jaap meer zendtijd gekregen, om zich met name toe te leggen op radio voor ouderen. Het mochten geen ‘zeur’-programma’s worden. De inhoud moest positief van aard zijn en gericht op de actieve ouderen. Jaap heeft zich inmiddels geabonneerd op de diverse bladen van de ouderenbonden. Op deze manier blijft hij goed op de hoogte van de ontwikkelingen in het ouderenbeleid. Ook heeft hij contact gelegd met de voorlichters van de bonden. Door deze goede contacten is het mogelijk, dat Jaap zo nu en dan een primeur kan uitzenden. Hij is op deze manier goed op de hoogte van speciale gebeurtenissen in zijn uitzenddistrict. Zo kon hij het afgelopen jaar staatssecretarissen, ministers en andere politieke leiders interviewen. Vanwege zijn contacten met een aantal persvoorlichters, krijgt hij regelmatig een mooie opnameplaats bij belangrijke gebeurtenissen.
Als programmamaker ben je altijd bezig met vernieuwing en het is wenselijk regelmatig na te gaan waarin luisteraars interesse hebben. Er bleek behoefte aan informatie uit de kerken. Sinds kort heeft hij zich daarom geabonneerd op alle plaatselijke kerkbladen en toestemming gekregen via de omroep informatie te geven over activiteiten en wetenswaardigheden van die verschillende kerken. Hij doet dit omlijst met geestelijke muziek. Het aantal luisteraars is toegenomen en ook het aantal reacties is meer dan verdubbeld. Jaap heeft het gevoel dat hij nuttig en belangrijk werk doet voor zijn luisteraars. Hij vraagt hen ook regelmatig om tips, waarmee de programma’s nog beter op hun behoeften kunnen worden afgestemd. Het is Jaap wel opgevallen dat, zodra je jezelf actief en positief opstelt, dit heel direct gevolgen heeft voor jezelf. De mensen denken dat je overal verstand van hebt en dat je altijd beschikbaar bent. Dat is natuurlijk onmogelijk voor een vrijwilliger.
In de loop der tijd, heeft Jaap daarom enkele nieuwe assistenten gezocht, die hem volledig ondersteunen en bepaalde taken van hem overnemen. Samen vormen ze een team, waaraan Jaap leiding geeft.
Wat Jaap betreft, gaat hij nog jaren door met dit vrijwilligerswerk.
5.5 Hobby’s
Je houdt van spoortreintjes, maar je hebt er te weinig geld of ruimte voor. Of je houdt van modelvliegtuigjes en vindt het niet leuk om in je eentje met zo’n ding te vliegen. Ja, dan moet je wat. Pieter van Stavoren (71) was ook zo iemand. Hij was gek op spoortreintjes, maar had absoluut geen geld en ruimte in zijn woning om een leuk spoorwegemplacement te kunnen opbouwen.
Na vele gesprekken met zijn vrouw plaatste hij uiteindelijk een advertentie om met anderen die dezelfde hobby hadden in contact te komen. Aanvankelijk belden er een stuk of zeven. Zowel jongeren als ouderen. Zij wilden er wel eens over praten. Eerst praatte Pieter met ieder van hen apart. Vervolgens heeft hij ze alle zeven een brief geschreven en uitgenodigd in een plaatselijk restaurant. Onder het genot van een kopje koffie hebben ze kennis met elkaar gemaakt.
Het bleek dat ze allemaal graag hun hobby zouden willen uitbouwen, maar daarvoor thuis geen ruimte en/of financiële mogelijkheden hadden. Het leek alle aanwezigen goed eens uit te zoeken of er een hobbyclub opgericht kon worden. Drie van hen, waaronder Pieter, hebben een inventarisatie gemaakt van de verschillende treintjes en de hoeveelheid rails die er al beschikbaar waren. Eveneens bekeken zij of er ergens een geschikte ruimte te huur of te koop was en wat daarvan de kosten zouden worden. Nadat zij hun bevindingen op papier hadden gezet, is er met elkaar verder over gesproken.
Om kort te gaan. De hobbyclub is gestart. Er is een ruimte gehuurd. Met elkaar is er een groot spoorwegcircuit gebouwd. Elke maand is er een open huis waar iedereen kan komen. De bezoekers geven een “vrijwillige bijdrage” voor het onderhoud van de banen en ter dekking van andere kosten. Tot op heden is het een succes. Er is zelfs een basisschool, die eens per jaar een soort excursie organiseert. De jongelui krijgen daardoor inzicht in het creatief zijn in de vrije tijd, ook voor hun toekomst.
5.6 Koken
Nieuwe initiatieven op het gebied van vrijwilligerswerk zijn er nog steeds. Vanuit Engeland en sinds enige jaren ook in Nederland, kennen we de zogenaamde Abbeyfieldprojecten. Dat zijn wooncentra, meestal voor ouderen, waarbij naast andere gemeenschappelijke ruimten, ook een gemeenschappelijke keuken aanwezig is. De bewoners huren een woning, waarvoor over het algemeen gewoon huursubsidie kan worden aangevraagd. Wanneer je eenmaal in zo’n woning bent gaan wonen, is er de mogelijkheid dagelijks voor een betaalbare prijs een maaltijd te kopen. De kok van zo’n Abbeyfieldproject is een professional die als vrijwilliger, meestal bij toerbeurt en in samenspraak met andere koks, de maaltijden verzorgt voor de bewoners.
Maar koks kunnen in hun vrije tijd nog meer doen met hun vak. Er zijn tegenwoordig speciale eetcafés voor mensen met een verstandelijke handicap. Deze mensen kunnen voor een redelijke prijs de maaltijd gebruiken in het eetcafé. Door de inzet van vrijwilligers kan de prijs laag worden gehouden en ontstaat gelijktijdig ontstaat er een ontmoetingsmogelijkheid voor deze groep mensen. Het is voor een kok heel mooi vrijwilligerswerk. De gebruikers kunnen dagelijks kiezen uit meerdere menu’s, waarvoor zij een week van te voren dienen in te schrijven. Op grond van die gegevens doet de kok zelf inkopen. Je kunt op deze manier heel goed de hoeveelheden inschatten die je inkoopt en dat werkt ook kostenbesparend. Het blijft iedere keer weer een uitdaging om de maaltijden zo lekker te maken, dat de bezoekers echt enthousiast zijn.
Het is te overwegen om bijvoorbeeld via een Rotaryclub een bijdrage per maaltijd te krijgen, zodat de prijs nog verder naar beneden kan.
5.7 De spelotheek
Spelletjes doen is leuk, gezellig en soms ook leerzaam. Maar spelletjes kopen is duur. En in de praktijk merk je, dat een bepaald spel na verloop van tijd gewoon in de kast blijft staan. Datzelfde geldt voor speelgoed. Daar moest wat op gevonden worden. En zo ontstond in veel gemeenten de “spelotheek”. Een uitleenbureau voor spelletjes en speelgoed. Soms is een spelotheek voor iedereen toegankelijk. Vaak is een spelotheek er voor een bepaalde doelgroep bijvoorbeeld zieken en/of gehandicapten.
In zo’n spelotheek werken vrijwilligers. Zij ontvangen de bezoekers. Leggen hen uit wat de spelregels van de spelotheek zijn en adviseren hen.
De vrijwilligers werken bij toerbeurt, volgens een opgesteld rooster en houden in een schrift bij wat er in de uitleenuren is gebeurd, welke materialen er uitgeleend zijn en aan wie. Op die manier kom je er ook achter, hoeveel vraag er is naar een bepaald spel of speelgoed. Op grond daarvan kun je ook je aanschaf bepalen. Dat gebeurt in een vergadering, eens in de maand. Hierbij zijn alle vrijwilligers aanwezig.
Het komt voor, dat de vrijwilliger bij mensen thuis op bezoek gaat. Soms zijn dat ouderen, die niet zo goed ter been zijn. Soms is dat bij iemand die een ongeluk heeft gehad. Meestal wordt alleen het bestelde spel of speelgoed langs gebracht en later opgehaald. Maar Miep Bols (63) heeft het ook wel meegemaakt dat ze gedurende drie maanden wekelijks bij iemand thuis een spelletje scrabble speelde. Daardoor blijft je functie als vrijwilliger niet beperkt tot alleen het assisteren bij de uitleen. Maar heb je ook een bredere sociale taak. Het kan er allemaal bij horen en je kunt er zelf wat van maken.
5.8 Collecteren
“Vrijwel wekelijks komt er een collectant aan de deur, zeker in een bepaald jaargetijde. De gemeenten geven daarvoor toestemming en maken een rooster, waarbij zij zich laten leiden door de landelijk georganiseerde collectes.
U kent de vragen wel:
‘Heeft u wat over voor de Lever Darm Stichting?’
‘Wilt u misschien wat geven voor de Stichting Zuid Oost Azië (ZOA)?’
‘Ik collecteer voor de Nierstichting, wilt u een bijdrage geven?’
Om een landelijke collecte te doen slagen moet er veel werk achter de schermen worden verzet. Er moeten collectanten en plaatselijke coördinatoren zijn. Voor het collecteren kun je je meestal opgeven via een gemeentelijke contactpersoon. Vaak is zo’n iemand te vinden in de gemeentegids. Maar je kunt ook informatie vragen bij de collectant, die aan de deur komt. Als collectant kom je bij veel mensen aan de deur en je kunt vaak ook informatie kwijt over het doel waarvoor je collecteert. Het leuke is, dat je zelf een keus kunt maken uit die doelen, die je van belang vindt en waaraan je zelf ook graag geeft. Wanneer je gemotiveerd kunt aangeven waarom je collecteert en waarvoor het geld wordt gebruikt, heeft dat vaak positieve resultaten voor de gift die mensen geven.
Maar om in alle wijken collectanten te krijgen is plaatselijk coördinatie nodig. Er moet nu eenmaal iemand zijn, die collectanten zoekt, de collectebussen of lijsten uitdeelt en het geld achteraf in ontvangst neemt. Meestal is ook deze coördinator een vrijwilliger. Soms is hij/zij gevraagd door de collecterende organisatie zelf. Soms ook geven vrijwilligers zichzelf op als coördinator bij een organisatie. Het zoeken naar vrijwilligers is, zeker de eerste keer, een hele klus. Toch is het hartverwarmend als je merkt hoe mensen zich willen inzetten en hoeveel er uiteindelijk gegeven wordt.”
Hoofdstuk 6: SLOT
6.1 Er kan nog veel meer
Vrijwilligerswerk, nee, dat doe je NOOIT voor niets. Dat doe je altijd voor de ander. Een groep. Een individu. Vele verschillende soorten vrijwilligerswerk kwam u tegen in dit boekje. Zomaar een greep uit de praktijk van alledag, werkervaring en interviews. Dit boekje is geschreven voor al die mensen, die al zinvol vrijwilligerswerk doen, maar misschien nog wel eens wat anders willen. Het is geschreven voor iedereen die ouder wordt, dus ook jongeren kunnen het heel goed lezen. Het is allerminst een compleet werk. Maar het geeft ideeën. Ideeën over bestaand vrijwilligerswerk en vrijwilligerswerk dat nog in ontwikkeling is. En deze voorbeelden zijn met legio uit te breiden.
Ik heb het bijvoorbeeld niet gehad over het vrijwilligerswerk bij Greenpeace, Veilig Verkeer Nederland, Amnestie International, Stichting Kinderoncologische Vakantiekampen, Voetgangersverenigingen, het Wereld Natuurfonds, de Vereniging ter Bescherming van het Ongeboren Kind (VBOK). Ook werd niet genoemd de voorlees opa/oma op de basisschool.
Maar erg is dat niet. Na lezing van dit boekje zijn er ideeën opgedaan. Ideeën die creatief kunnen worden opgepakt en uitgebreid. Ieder kan met deze ideeën wat gaan doen, nu of in de toekomst. Er is bestaand vrijwilligerswerk. Er zijn vrijwillige vacaturebanken, waar je navraag kunt doen. Er is een landelijk steunpunt van Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk te Utrecht. Ze kunnen informatie geven. Er kunnen ook zelfstandig nieuwe activiteiten opgezet worden. Ieder heeft in eigen omgeving vast wel een voorbeeld waar nog iets mee gedaan kan worden. En je kunt altijd navragen in je eigen gemeente of je eigen idee ‘een gat in de markt’ is. Voorkom, dat u het betaald werk daarbij voor de voeten loopt. Vrijwilligerswerk kan aanvulling geven, maar vervangt geen betaald werk.
Raadpleeg daarom altijd eerst de gemeentegids voor adressen en telefoonnummers van plaatselijke Stichtingen Welzijn Ouderen, Seniorenraden, afdelingen ouderenbonden, Vrijwillige Vacaturebanken, Gildenprojecten, projecten Thuiszorg, patiëntenverenigingen en dergelijke.
Ik wens iedere lezer veel zinvolle uren toe, gericht op die ander, want dan doe je het niet voor niets.
Tags: 55+ , actieve ouderen , bejaarden , Benne Solinger , boek , columns , korte verhalen , MAX , omroep MAX , ouderen in de samenleving , samenleving , senioren , vrijwilligers , vrijwilligerswerk , vrijwilligerswerk van en door ouderen , zilveren kracht